De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 8. Brieven 1122-1251
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
1183 Aan [Arkleb van Boskovice]
| |
[pagina 166]
| |
voor uw landgenoten van groter gewicht zal zijn dan wanneer de paus zijn banbliksems op hen afslingert, schrikt mij, die van dergelijke ondernemingen altijd verre ben gebleven, nog meer af, want daarvoor bezit ik niet het nodige gezag en evenmin de vereiste kennis. Ik weet zelfs niet of u enig standpunt kunt innemen dat mij nog sterker doet terugdeinzen voor datgene waartoe u mij probeert te verleiden. Wie ben ik immers dat ik mij over andermans geloof zou uitspreken of iets zou bepalen in toevoeging op de regels die de katholieke kerk heeft vastgesteld? Mocht ik ervan overtuigd zijn dat de katholieke kerk een verkeerde beslissing heeft genomen, dan zou ik wellicht een vraag stellen of een eerbiedige aanbeveling doen, als de gelegenheid zich voordeed. Er is echter geen denken aan dat ik mij zou aanmatigen iets op eigen gezag te beslissen. Ik heb met mijn werk niets anders beoogd dan de schone letteren, die onder mijn landgenoten bijna dood en begraven waren, weer tot leven te brengen; verder een wereld die te veel belang hecht aan joods ceremonieel, op te wekken tot aandacht voor de ware, evangelische godsvrucht; ten slotte, de academische theologie, die te veel is afgegleden tot spitsvondige beschouwingen over onbeduidende kleinigheden, terug te roepen naar de bronnen van de Heilige Schrift. Ik heb nooit stellige beweringen gedaan en altijd de schijn vermeden dat ik dogma's zou uitvaardigen, met name wanneer het ging over zaken die al begrepen waren onder de geloofsartikelen, al moet ik wel zeggen dat sommige theologen over bepaalde zaken uitspraken hebben gedaan die zij, naar mijn oordeel althans, zonder schade voor de evangelische vroomheid in het midden hadden kunnen laten. Ik heb dus niets, waarde heer, wat ik u kan voorschrijven, maar wel iets wat ik wens. Ik zou namelijk graag zien dat uw hele land zich allereerst verenigt in christelijke eendracht en vervolgens met alle andere landen vreedzame en rimpelloze betrekkingen aangaat, met terzijdelating van alle meningsverschillen. Inmiddels aanvaardt reeds zo niet het grootste, dan toch in elk geval het belangrijkste deel van het rijk de algemene kerkelijke eendracht. Daarbij komt dat bij u zelfs het gewone volk, naar ik hoor, een diepe afkeer heeft van de gruwelijke sekte van de nicolaïeten.Ga naar voetnoot8. Nu moet alleen nog de hereniging met de sekte van de pyghardenGa naar voetnoot9. tot stand worden gebracht. Ik heb goede hoop dat deze tot stand komt indien u, de paus en enkele vorsten de zaak toevertrouwen aan een aantal geleerde mannen van onbesproken gedrag; van dit college moeten dan wel degenen worden uitgesloten die zich overal mee bemoeien, terwijl zij het tegendeel verkondigen. Niet dat ik een hekel aan hen heb, als ze tenminste deden wat ze beweerden, maar we zien | |
[pagina 167]
| |
uit hun midden van alle kanten lieden te voorschijn komen die de zaak van de paus behartigen (zoals dat hunzelf voorkomt) met zoveel ophef, opschudding en hielenlikkerij dat volgens mij niemand het aanzien van de paus grotere schade berokkent. Ze gaan immers zozeer tekeer dat zelfs simpele zielen vinden dat ze raaskallen. Bovendien heeft niemand Luther geliefder gemaakt bij het gewone volk dan degenen die met dolle haat op Luther hebben ingehakt. Die lui zijn bang voor de hemel mag weten wat en grijpen alles aan om hun heerschappij te versterken. Ik zou daarom willen dat deze lieden geen enkele bemoeienis krijgen met de voorgestelde arbitrage. Wordt de zaak behandeld met kalme en gematigde overwegingen, dan zou ik kunnen hopen op een afloop waarbij paus Leo lof zou oogsten voor zijn herderlijke barmhartigheid en de betrokkenen voor hun christelijke volgzaamheid, al levert die in de eerste plaats winst op voor henzelf. Ook de houding van degenen die de paus kwetsen met beledigingen of door de modder halen, is op geen enkele wijze te billijken. Want als Petrus terecht degenen berispt die minachting tonen voor de aanzienlijken, te weten degenen die de staatsmacht uitoefenen, zelfs als zij heidenen zijn,Ga naar voetnoot10. hoeveel minder moet men dan degene aanvallen aan wie bijna alle kerken het oppergezag toekennen? Ik wil nu niet ter discussie stellen op welke grond hem dat gezag is toegekend; zeker is dat zoals lang geleden uit een groot aantal nog gelijkwaardige priesters één bisschop werd gekozen om kerkscheuringen te vermijden, het tegenwoordig een goede zaak is dat uit alle bisschoppen één paus wordt gekozen, niet alleen om verdeeldheid te voorkomen, maar ook om de dwingelandij van andere bisschoppen te beteugelen, mocht iemand zijn kudde verdrukken, en ook van wereldlijke vorsten. Ik weet van de klachten over de Heilige Stoel die algemeen worden geuit, maar zoals het onverstandig is meteen geloof te hechten aan geruchten die de ronde doen, zo onbillijk lijkt het alles wat in Rome gebeurt, de paus aan te rekenen. Er gebeurt veel waarvan hij geen weet heeft - niemand kan immers van alles op de hoogte zijn - en veel tegen zijn wil en waartegen hij zich verzet. Zelfs als Petrus in eigen persoon het in Rome voor het zeggen zou hebben, zou hij zich volgens mij bij de huidige stand van zaken gedwongen zien de ogen te sluiten voor zaken die hij in zijn hart geenszins zou goedkeuren. Maar hoe dit ook zij, er kan veel meer worden bereikt met redelijke verzoeken, argumenten en vriendelijk geformuleerde bezwaren dan met laster of verbitterde geschriften. Als wij door onze zonden verdienen dat de wereld met grootscheepse onlusten wordt gestraft en ‘het noodzakelijk is dat er ergernissen komen’,Ga naar voetnoot11. dan zal ik er in ieder geval voor zorgen dat | |
[pagina 168]
| |
dit niet door mijn toedoen gebeurt. In mij zal niemand een dwaalleraar of oproerkraaier vinden. Dat de boeken van Luther bij u in trek zijn, zoals u schrijft, doet me niet veel verdriet, mits uw landgenoten ze op dezelfde manier lezen als ik pleeg te doen. Als er wat goeds in staat, pik ik dat op; als er wat slechts in staat, sla ik dat over. In de huidige omstandigheden zeg ik liever niet wat ik van de man vind. Ik wil alleen zeggen dat deze tragedie grotendeels voortkomt uit de tomeloze hebzucht van sommige theologen, voornamelijk predikheren en karmelieten, over wie ik nu geen verdere mededelingen wens te doen. Laat ik uitsluitend dit zeggen: als Leo zou weten wat ik zie en hoor, dan zou hij hun niet bovenmatig dankbaar zijn voor hun toewijding, tenzij ik volstrekt abuis ben in mijn mening over hem. Tussen Luther en mij bestaat slechts een vriendschap zoals die onder christenen past; dat is de zuivere waarheid en die heb ik vaak genoeg verkondigd. Ik ben niet zijn inspiratiebron noch zijn beschermheer, niet zijn raadsman noch zijn rechter. Ik geloof bovendien dat wij niet over dezelfde zaken hebben geschreven en ook niet op dezelfde wijze. Over zijn opstelling wil ik geen oordeel vellen; dat is ook niet aan mij. Ik heb ook niet bijzonder veel van hem gelezen, overbezet als ik was met mijn eigen werk. Ik heb nooit een mening van hem bestreden of verdedigd; ik heb slechts gewenst dat hij af en toe iets meer evangelische zachtmoedigheid zou bezitten. Evenmin heb ik de wildheid en het rumoer goedgekeurd van degenen die, nog zonder zijn boeken te hebben gelezen, tegenover het volk op de zotste manier tegen hem te keer gingen en hem ‘ezel’, ‘oproerkraaier’, ‘domkop’, ‘ketter’, ‘antichrist’ en ‘de pest van de wereld’ noemden, terwijl zij hem intussen geen betere inzichten bijbrachten en hem evenmin van repliek dienden. Met hun kabaal hebben zij slechts bereikt dat meer mensen de boeken van Luther gingen kopen en des te gretiger lezen. Nu is er een bul uitgevaardigd,Ga naar voetnoot12. die niet heeft geholpen om het volk van Luther los te weken, ook al is ze ongehoord afschrikwekkend. Verder hebben sommigen in beschonken toestand de vaste afspraak gemaakt in hun preken zijn naam steeds in één adem met de mijne te noemen, met de kennelijke bedoeling om mij samen met hem onder antipathie te bedelven. Mij beschouwen ze als een vijand omdat ik ergens heb geschreven dat wie zich zodanig toelegt op spitsvondigheden à la Scotus dat hij niet meer aan de bronnen van de goddelijke wijsheid toekomt, op de verkeerde weg is; omdat ik in mijn aantekeningen op het Nieuwe Testament wel eens met Thomas van mening verschil; omdat ik erop heb gewezen dat men geen jongelui moet overhalen om zich aan het | |
[pagina 169]
| |
monnikenleven te binden alvorens zij de nodige zelfkennis hebben opgedaan en begrijpen wat godsdienst inhoudt; omdat ik erop heb geattendeerd dat de ware vroomheid niet in rituelen, maar in de innerlijke gesteldheid zit; omdat ik het opneem voor de schone letteren, waaraan zij al vele jaren geleden de oorlog hebben verklaard. Wanneer hun toehoorders vragen welke ketterij zij in mijn boeken hebben aantroffen, luidt hun antwoord dat zij die niet hebben gelezen, maar dat het gevaar schuilt in mijn moeilijke Latijn. Ditzelfde antwoord geven theologen en monniken, net zoals potsenmakers en soms zelfs bisschoppen. Door zulke schreeuwlelijken wordt de pauselijke waardigheid verdedigd en de kerk geschraagd. Maar overal komt het volk tot bezinning en als zij geen betere argumenten gebruiken, zie ik niet in wat zij zullen bereiken. U raadt mij aan dat ik mij bij Luther aansluit; dit zal mij geen moeite kosten, zodra ik zie dat hij aan de kant van de katholieke kerk staat. Niet dat ik hem tot een buitenstaander van de kerk verklaar, want het is niet aan mij iemand te veroordelen. Of hij staat of valt gaat alleen zijn eigen heer aan.Ga naar voetnoot13. Mocht de situatie ontaarden in totale verwarring, zodat de positie van de kerk naar weerskanten wankel wordt, dan zal ik mij intussen vasthouden aan die stevige rotsGa naar voetnoot14. totdat de zaken zijn bedaard en duidelijk is geworden waar de kerk zich bevindt. Erasmus zal daar te vinden zijn waar de vrede van het evangelie maar zal heersen. Hier heeft u dan, hooggeachte heer, wat mij op dit moment te binnen schoot, zodat degene die uw brief heeft bezorgd, niet met lege handen hoeft te vertrekken. In uw brief ontbrak een vermelding van de dag en van het jaar. Het ga u goed. Leuven, 28 januari 1521 Aan de zeer vermaarde heer Arkleb van Boskovice en Czernahora, heer van Vranov, kapitein-generaal van het markgraafschap MoraviëGa naar voetnoot15. |
|