De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 8. Brieven 1122-1251
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
1170 Aan Leonardus Priccardus
| |
[pagina 140]
| |
derde uit vissen te gaan. Alsof hetzelfde te Rome niet van tijd tot tijd bij de meest belangrijke kardinalen voorkomt. En ik vind toch deze gedroogde vis uit mezelf al heerlijk. Voorts, dat moten daarvan onvoldoende gaar waren, kwam vermoedelijk omdat er meer gasten op afgekomen waren dan waarop hij had gerekend. Ik vond in ieder geval die vice-provoost een jongeman van een uitzonderlijke vriendelijkheid en bepaald een matig drinker. Kortom, ik heb bijna nooit eerder een gezelschap getroffen dat mij meer bevallen zou hebben, als mijn gezondheid mij maar niet in de steek had gelaten. Hoe kan men nu vinden dat ik dat gezelschap belachelijk maak omdat ik gewag maak van ‘tafelen’ bij toerbeurt? Hoe kan men een spottende toon ontdekken in mijn vermelding van ‘etentjes bij toerbeurt’?Ga naar voetnoot6. Alsof dat bij het gros van de kanunniken om tal van goede redenen geen prijzenswaardig gebruik is, om met die bij toerbeurt overal gehouden maaltijden vriendenkringen te vormen, hetzij om de omgang met leken te vermijden en zodoende te voorkomen dat het respect lijdt onder de vertrouwelijke omgang, hetzij om de kosten te drukken, die waar meer gasten bijeen komen, lager zijn. En in één moeite door word je bij de maaltijden nog iets wijzer, er wordt een probleem behandeld en soms worden ook misvattingen gecorrigeerd. Vandaar dat Plato,Ga naar voetnoot7. de filosoof met de strengste maatstaven, aan zulke kleinere drinkgelagen zijn zegen geeft en zelfs ook de aansporingen om, zoals bij de Grieken gebruik is, wat meer te drinken niet veroordeelt, mits ‘de in alles te betrachten maat’Ga naar voetnoot8. niet overschreden wordt. Daarom vraag ik u, waarde Leonardus, dat u door de juiste versie te geven, rechtzet wat die kwaadspreker door het onjuist te vertellen heeft verdraaid. Zegt u namens mij alstublieft aan mijn vrienden alles toe wat men van een niet vergeetachtig en dankbaar man mag verwachten. Als zij mij niet op mijn woord vertrouwen, moeten zij de proef maar op de som nemen. Ik zal me nergens aan onttrekken, wat voor een geweldige opgave het ook mag zijn. Doe mijn groeten aan Vlatten en alle anderen. Leuven, [1517] |
|