De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 8. Brieven 1122-1251
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1168 Aan Christoph Hegendorf
| |
[pagina 137]
| |
Wat Eck daar bij jullie doet,Ga naar voetnoot4. doen bepaalde lieden hier met nog meer enthousiasme. Maar ik had besloten dat ik bij dit schouwspel voorgoed een toeschouwer blijf. Op die manier maak ik, als het goed mocht aflopen, geen aanspraak op enige lof, maar ik kan, mocht het anders aflopen, evenmin bekritiseerd worden. Het lot zal zijn weg vinden.Ga naar voetnoot5. A propos, dat ze op aanplakbiljetten de spot drijven met Eck,Ga naar voetnoot6. bevalt mij in veel opzichten niet. Eerstens is het een gevaarlijk precedent, waarvan iedereen de onmiddellijke weerslag kan ondervinden. Voorts, wat is er dwazer dan die mensen uit te dagen die je onmogelijk de baas kunt? Wat is ten slotte ongepaster voor Duitsers, wier moedige strijdbaarheid hun in het verre verleden de hoogste lof heeft bereid, dan de strijd met anonieme schotschriften te voeren? Tegelijkertijd brengt dat menige onschuldige in moeilijkheden wanneer de verdenking op hem valt en de zaak van de tegenstanders heeft er zelfs baat bij. Zoals het niet mijn methode is om behalve ingeval van dringende noodzaak naar de wapens te grijpen, zo is het naar mijn oordeel helemaal ongepast en echte mannen nogal onwaardig het gevecht met schotschriften te voeren. Het heeft meer nut goed rond te kijken naar een manier waarop deze moeilijke kwestie in haar geheel zonder opschudding tot een goed einde gebracht kan worden. Op het moment provoceert Luther mensen die, zelfs als zij een slechte zaak zouden voorstaan - wat naar mijn oordeel niet het geval is - nog niet eens verslagen kúnnen worden. En hij berokkent intussen schade aan de schone letteren, waarop hij deze horzelsGa naar voetnoot7. afstuurt; ze zijn nauwelijks te verdragen als ze geen succes hebben; wie zal tegen hen bestand zijn als ze victorie kraaien? Ik ben ofwel ziende blind of zij hebben het op iemand anders dan Luther gemunt. Zij haasten zich om de voorhoede van de Muzen buiten gevecht te stellen! Ik mag voor leugenaar doorgaan als de werkelijkheid mijn gelijk niet bevestigt. Het ga u goed. Leuven, 13 december 1520 |
|