De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 8. Brieven 1122-1251
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
1167 Aan Lorenzo Campeggi
| |
[pagina 122]
| |
de heilige eucharistie. Want wie daar op onwaardige wijze aan deelneemt, bewerkt alleen zijn eigen ondergang.Ga naar voetnoot2. Wie echter het gezag van de ruimte, wie de goedgelovigheid van het volgzame volk niet ten dienste van de heerlijkheid van Christus, maar voor zijn eigen liefhebberijen misbruikt, leidt de talrijke zielen die verlangen naar het voedsel van het goddelijk woord om de tuin en besmet deze bovendien met zijn vergif en ondermijnt het gezag van het godgewijde preek. Maar zij vinden het nog niet voldoende dat ze in hun strijd tegen de schone letteren terecht of ten onrechte van alles zeggen. Vaak schrikken zij er niet voor terug om zich vanaf de kansel te vergrijpen aan de goede naam van wie zij ervan verdenken dat zij de bloei van de studie bevorderen. Tot die groep rekenen zij bij uitstek Erasmus. Ik zou liegen als ik zou ontkennen dat ik de schone letteren bevorder, maar mijn steun is wel in overeenstemming met mijn wens dat zij de heerlijkheid van Christus dienen. De belangrijkste acteurs van dit toneelstuk zijn zekere leden van de broederschap van de heilige Dominicus. Zoals deze orde vroeger beschikte en naar ik meen ook nu beschikt over tal van mannen die uitmunten in geleerdheid en godsvrucht, zo hoeft het ook geen verbazing te wekken als er bij zoveel duizenden ook mannen zijn die helemaal niet op die lieden lijken. Deze lieden, die uit de kudde van wie zich om mij onduidelijke redenen karmelieten noemen er een paar bij zich hebben ingelijfd, beelden zich in dat ik hun vijand ben, alhoewel niemand de ware godsdienst meer toegedaan is dan ik. Ik vereer en prijs de christelijke godsvrucht, in wat voor toog of in wat voor habijt men daarvan met betrouwbare bewijzen blijk geeft, een witte dan wel een zwarte, een linnen dan wel een wollen, een doffe dan wel een vergulde. En als er bij gelegenheid eens kritisch wordt gesproken over de ondeugden van de monniken, dan is het toch minstens zo ongerechtvaardigd dat zij zich daarover opwinden als wanneer de priesterstand zich zou opwinden telkens wanneer iemand de degelijke priester ten voorbeeld stelt en vervolgens aantoont hoezeer het gros van de priesters daarvan afwijkt, of de vorsten telkens wanneer hun ondeugden gehekeld worden. Als er echter een stand ontzien moet worden, dan was dat toch allereerst de priesterstand, die door Christus zelf is ingesteld en waarvan hij persoonlijk deel uitmaakte. Ook het aanzien van vorsten moest worden ontzien; wanneer dat te vaak wordt getergd, heeft dit voor het mensdom ernstige rampen ten gevolge. Ik houd er helemaal niet van om ook maar één enkele orde wat al te fel aan te pakken, maar zij maken voor zichzelf op al te veel achting aanspraak en dat terwijl zij zich jegens anderen werkelijk alles permitteren. Met hun onverbloemde en publiekelijk geuite leugens tasten zij andermans goede naam | |
[pagina 123]
| |
aan, zij verklaren tot ketterij wat ze niet begrijpen of stellen het op zijn minst op uiterst verwerpelijke wijze in een kwaad daglicht. Over hun orde mag je van hen alleen spreken als daaraan eerst de nodige lof is toegezwaaid en wie zich in zijn vriendenkring erover beklaagt dat een van die ordebroeders hem geld heeft ontstolen of zijn vrouw heeft verkracht, krijgt de hele dominicanenorde tegen zich. In hoeveel passages schetst Sint-Hieronymus, zelf een monnik, ons niet de ondeugden van de monniken!Ga naar voetnoot3. De geestige spot waarmee hij de levenswijze van monniken en nonnen hekelt! Niettemin namen Paula noch Eustochium hem dat kwalijk. Ik veroorloof mij echter nergens wat Hieronymus zich veroorloofde. Ik val geen enkele orde aan, ik kom niet aan de goede naam van wie dan ook, terwijl zij nu juist mijn goede naam dikwijls niet ontzien. Hooguit leg ik in een paar passages uit wat ware godsvrucht inhoudt en nergens roer ik het schandelijke gedrag aan waarvan velen de mond vol hebben en waarvoor zij die hun leefregel oprecht bewonderen, zich dan schamen. De bron en broedplaats van dit hele drama is gelegen in hun ongeneeslijke haat jegens de oude talen en schone letteren. Maar de taferelen wisselen vaak en spelers en rollen zijn telkens anders! Zeker, maar het stuk dat wordt opgevoerd, blijft steeds hetzelfde. Vandaar die storm van protest tegen Johann Reuchlin, zogenaamd om het geloof te verdedigen hoewel het er in waarheid uitsluitend en alleen om ging dat één enkel heetgebakerd persoonGa naar voetnoot4. genoegdoening kreeg. Toen hun zaak, naar zij vonden, nog te weinig voortgang boekte en enkele geschriften van Maarten Luther, naar het leek, onder ongunstige voortekenen waren verschenen, vatten de heren onmiddellijk weer moed omdat zij dachten dat hun hiermee een wapen in handen was gegeven waarmee zij in één moeite door de oude talen en schone letteren én Reuchlin én Erasmus dodelijk konden treffen. Ik beweer niet dat alle theologen deze instelling hadden. Maar dat dit het doel was van de initiatiefnemers van dit drama wordt in elk geval bewezen doordat een paar lieden van dit slag spoedig op allerlei plaatsen, als op een afgesproken teken op alle denkbare manieren tekeer begonnen te gaan tegen de studie van de humaniora. Daarbij probeerden zij de beweging van Luther zo antipathiek mogelijk voor te stellen en de humaniora in die antipathie te laten delen. Zoals zij verkondigden kwamen ketterij, scheuringen en antichristen uit deze letteren voort, terwijl wij weten dat zij onze godsdienst zowel buitengewoon veel glans als steun hebben verleend, hetgeen ook onze heilige Vader Leo in zijn breven verklaartGa naar voetnoot5. en al zou hij daarvan niet bij geschrifte getuigen, dan | |
[pagina 124]
| |
nog spreken de feiten voor zich nu hij niemand met meer status en eerbewijzen overstelpt dan de mannen die qua bekwaamheid in deze letteren uitblinken. Omdat mij niet ontging waarop zij uit waren - natuurlijk om de twee naar hun aard verschillende zaken onder één noemer aan elkaar te koppelen - heb ik verder in woord en geschrift, privé en publiekelijk, verklaard dat Reuchlin in geen enkel opzicht iets met de zaak van Luther gemeen had en ik met geen van hen beiden, met dien verstande dat ik wel iets meer met Reuchlin had, met wie ik me wel eens had onderhoudenGa naar voetnoot6. en de belangstelling voor de bevordering van de oude talen en de schone letteren gemeen had. Ook had ik indertijd veel baat van de bestudering van diens boeken. Luther daarentegen heb ik zelfs van gezicht nimmer leren kennen en qua ervaring op het gebied van de oude talen of schone letteren heeft hij niet zo'n niveau bereikt dat zijn zaak de voorstanders van die studies ook maar enigszins raakt. Ik denk dat die heren daarvan wel op de hoogte waren, maar zij zochten naar een handvat om hun persoonlijke antipathie te kunnen botvieren. Omdat zij dit niet te pakken kregen, zijn ze ontevreden en liegen ze van alles bij elkaar om mij daarmee bij mensen die niet op de hoogte zijn, óf gehaat óf verdacht te maken. Om te beginnen waren een of twee in wat beter Latijn geschreven voorwoorden bij boeken van Luther hun voldoende bewijs dat ik Luther bij het schrijven van zijn boeken had geholpen. In die boeken staat echter geen jota die van mij komt! Alsof er in Wittenberg niemand is die Latijn kan schrijven, om van de rest van Duitsland nog maar te zwijgen. Hier weten die lui zelf wel dat ik niets verzin en veel zwijgend laat passeren om al te gevoelige typen niet voor het hoofd te stoten. Intussen kwam er een brief van mij aan Luther in omloop,Ga naar voetnoot7. kort daarna een tweede, aan de zeer eerwaarde heer kardinaal van Mainz,Ga naar voetnoot8. allebei gedrukt en wel! Ik kan in deze kwestie maar niet begrijpen wat degenen bezielde die wat ik onder wassen zegel had geschreven ter lezing door één bepaalde persoon, onverwijld aan de openbaarheid hebben prijsgegeven. Vandaar mijn verdenking dat dit is gebeurd met hulp van vijanden die overal zaken aangrijpen om mij schade te kunnen toebrengen. Want de brief die ik aan de kardinaal van Mainz geschreven had, deed eerder in gedrukte vorm onder het publiek de ronde dan hij, gezegeld en wel, aan hem werd overhandigd. Eerstgenoemde brief deed hier allereerst onder bisschoppen en leden van de hofhouding de ronde. En | |
[pagina 125]
| |
natuurlijk was deze voor hen het overtuigende bewijs dat Erasmus met de Lutherse leer sympathiseerde. Daarna is hij, ben ik uit een brief van Girolamo AleandroGa naar voetnoot9. en een gesprek met hem aan de weet gekomen, ook aan de paus van Rome toegespeeld, niettegenstaande die brief nog duidelijker uitsprak dat ik niet sympathiseerde met wat Luther schreef, behalve dan wanneer iemand alles verkeerd uitlegt. In al de boeken van Luther heb ik niet meer dan een twaalftal bladzijden gelezen en die dan ook nog te hooi en te gras. Niettemin meende ik uit wat ik meer had geproefd dan gelezen, een zeldzame begaafdheid te ontdekken en een fraai talent om de verborgen betekenis van teksten op de wijze van de vroege exegeten uit te leggen en de vonk van de leer van het evangelie te laten ontvlammen. Het lijkt erop dat zowel de algemeen geldende fatsoensnormen als de universiteiten, tegenwoordig te zeer ontvankelijk voor spitsvondige, eerder dan voor de essentiële kwesties, ernstig van die leer zijn afgedwaald. Ik hoorde dat uitmuntende mannen van een beproefde rechtzinnigheid zich gelukkig prezen dat zij de boeken van deze man hadden leren kennen. Ik zag dat naarmate iemand uiterst integer was en het zuivere evangelie het best benaderde, deze minder vijandig tegenover Luther stond. Diens levenswandel werd verder hogelijk geprezen, ook door wie zijn leer afwezen. Overigens wilde ik wat de innerlijke beweegredenen van de man betreft, waarover alleen God met zekerheid kan oordelen, zoals dat past, liever het goede dan het slechte denken. Ten slotte had het er alle schijn van dat de wereld die nu als het ware zijn bekomst had van deze te zeer op menselijke uitlegkunde en regelgeving toegespitste leer, dorstte naar dat levende en glasheldere water dat uit de bronnen van het evangelie en de apostelen wordt geput. Om die dorst te lessen had Luther, leek mij, zowel de juiste aanleg als het nodige enthousiasme. Op deze manier heb ik Luther dus de hand boven het hoofd gehouden; ik heb het opgenomen voor het goede dat ik óf in hem zag óf geloofde te zien. Ik heb het ook helemaal niet voor hém opgenomen, maar voor de heerlijkheid van Christus. Ik zag echter bij hem ook dingen die mij niet weinig zorgen baarden en achterdocht wekten. Toen hij mij met zijn eigen brief op dat idee bracht,Ga naar voetnoot10. heb ik daarom terstond de gelegenheid aangegrepen en hem vriendelijk gewezen op wat hij naar mijn mening zou moeten vermijden om zo, na gekapitteld en gecorrigeerd te zijn, met zijn talenten grotelijks ten profijte van iedereen en tot meerdere glorie en gewin van Christus de evangelische filosofie, reeds zo goed als verlept, opnieuw voor ons tot bloei te brengen. En als hij dit voor elkaar had gekregen, zou het naar mijn mening | |
[pagina 126]
| |
ongetwijfeld zo verlopen dat hij juist in de persoon van Leo een vooraanstaand medestander van dit plan zou vinden. Ik meen namelijk dat deze niets nader aan het hart ligt dan de heerlijkheid van Christus, wiens plaats hij tijdelijk bekleedt, en het heil van de hem toevertrouwde kudde. Bekijkt u nu alstublieft of dit een brief is van iemand die Luther in bescherming neemt, indien deze iets schreef dat met de christelijke leer of godsvrucht streed! Omdat al heel gauw in zijn publicaties onbeheerste en hardvochtige uitlatingen, die te weinig de zachtmoedigheid van geest van het evangelie ademden, aanstoot gegeven hadden, heb ik hem gemaand om naar het voorbeeld van Christus en de apostelen in alle zachtmoedigheid datgene te onderrichten wat voor de waarachtige godsvrucht van belang is. Om dat met meer vrucht te kunnen doen, vermaande ik hem de paus van Rome te ontzien, wiens aanzien je het beste als onschendbaar kunt beschouwen. En om de vorstelijke waardigheid te ontzien; wanneer die onheus worden aangevallen of op het verkeerde moment terechtgewezen, beteren zij niet alleen hun leven niet, maar in hun verbittering veroorzaken zij soms gevaarlijk zwaar weer. Het gebeurt dan wel dat én wie hun de les las, zijn invloed verliest en soms ook zijn leven, én wie vermaand werd, daar geen baat van heeft. Maar evenals het nooit geoorloofd is de waarheid tekort te doen, is het in bepaalde situaties soms goed die achter te houden. Verder is het altijd van het grootste belang hoe gelegen het moment is en hoe tactvol en beheerst je de waarheid naar voren brengt. Theologen hebben het onder elkaar over bepaalde onderwerpen, maar het heeft geen zin het volk daarvan op de hoogte te brengen. En een op het juiste moment geuite, vriendelijke en hoffelijke waarschuwing brengt vaak mensen tot inkeer, die een onbeheerste en op het verkeerde moment gebrachte schrobbering verloren zou doen gaan. Want ik ga hier niet beweren wat de overtuiging van PlatoGa naar voetnoot11. geweest schijnt te zijn, dat namelijk gewone en ongeschoolde mensen niet in het gareel gehouden kunnen worden als deze niet van tijd tot tijd met schone schijn en een leugentje om bestwil om de tuin worden geleid. Maar zoals die taak om een daadkrachtige man vraagt, vraagt hij om een bij uitstek tactvol persoon. Ik heb hem gewaarschuwd zich jegens universiteiten en ordes niet totaal misprijzend te gedragen, maar hun hoffelijk te wijzen op de volgens hem wenselijke veranderingen. Daarbij zou hij ten opzichte van oudergewoonte eerder ingeslopen dan goed doordachte praktijken zich van een sluitende, degelijk gestaafde bewijsvoering moeten bedienen en niet zozeer van blote beweringen. Omdat ik de Duitse mentaliteit goed kende en goed wist dat hij op het overdreven bitse geschrijf van bepaalde auteurs geprikkeld reageer- | |
[pagina 127]
| |
de, zei ik hem geschimp niet met geschimp te beantwoorden, maar dit óf absoluut te negeren óf feitelijk te weerleggen. Van verwensingen moest hij helemaal afzien. Omdat ik beducht was dat zijn grote vrijmoedigheid op woelingen zou uitlopen, waarschuwde ik hem bovendien om geen aanmatigende of opruiende dingen te zeggen of te doen. Ten slotte moest hij eens bij zichzelf te rade gaan - het lag niet op mijn weg daarover een oordeel te geven - of hij niet enigszins te lijden had van opvliegendheid, haatdragendheid en ijdele eerzucht, die dikwijls zelfs tijdens het vervullen van godsvruchtige opdrachten op de loer liggen. Wie aan die gemoedsbewegingen onderhevig was, was immers waarschijnlijk geen geschikte verkondiger van de christelijke filosofie. Zegt u nu zelf, welk onderwerp waarop Luther aangesproken had moeten worden, mankeert hier nog? Ofschoon ik dit schreef vanuit een oprecht welgezinde instelling waren er nogal wat Duitsers die deze brief aan Luther gebruikten als een stok om Luther te slaan, alsof die brief de spot dreef met diens leer, terwijl de rest op die brief de kwaadaardige kritiek leverde dat het wel leek of hij van een van diens aanhangers kwam. Maar een aantal nam het mij zelfs kwalijk dat ik Luther antwoord had gegeven. Alsof het mij euvel geduid zou moeten worden dat ik zelfs de sultan had geantwoord, als die mij als eerste had geschreven, met name omdat die het met mij niet over zijn geloof zou hebben. Anderen namen het mij kwalijk dat ik hem zo hoffelijk had geantwoord. Maar die hebben dan niet door hoe graag iedereen zichzelf naar de mond praat en hoe zuur het per definitie is om te worden terechtgewezen. Luther kende ik zelfs niet van gezicht en dat is nog steeds zo; van zijn boeken had ik slechts enkele bladzijden bekeken. De kwestie was nog niet uitgegroeid tot de tweespalt van nu. Slechts een enkeling liet luid van zijn afkeuring blijken en van hem dacht iedereen dat hij daarbij op zijn eigen belang uit was. Men drong aan op een debat, men drong aan op rechters. Met welk recht zou uitgerekend ik, die om te beginnen van de zaak niet op de hoogte was, voorts op geen enkel gezag kon bogen en verder buitengewoon weinig ter zake kundig was, me jegens Luther de rol van strenge scheidsrechter hebben aangemeten? Hoe kon je hopen dat hij mij als zodanig zou aanvaarden en wat kon je anders verwachten dan dat ik door hem te berispen uiteindelijk zijn pen zou scherpen voor een aanval op mij? Iemand die daar niet om gevraagd heeft, uit eigen beweging de les lezen, is nu juist buitengewoon onhoffelijk. Ik was me er terdege van bewust dat we met een hoffelijke en vriendelijke terechtwijzing als regel veel meer bereiken dan met een onbeheerste reprimande. Ik heb niet de pretentie dat ik over zoveel scherpzinnigheid en over zoveel kennis beschik dat ik me over het geloof van iemand anders zou durven | |
[pagina 128]
| |
uitspreken, behalve wanneer iemand onmiskenbaar tegen algemeen aanvaarde leerstukken ingaat. Wat anderen zich aanmatigen, moeten zijzelf weten. Sommigen beweren dat ik niets anders ben dan een taalkundige. Of ik niet iets anders ben, laat ik nu maar even buiten beschouwing; één ding is zeker: zij zijn wél iets anders. Maar ter zake! Zouden die heren een taalkundige hebben geaccepteerd die inzake ketterij het oordeel velde? Maar zelfs met de grootst mogelijke geleerdheid zou ik de boeken van Luther niet kunnen weerleggen, als ik die niet meerdere malen terdege had gelezen en nadat ik bij de schrijvers de passages waar hij zijn leerstellingen vandaan had, erop had nagelezen. Hij putte voornamelijk uit de oude schrijvers; als hij die overal met naam en toenaam had genoemd, zou hij heel wat minder weerstand hebben opgeroepen. Maar ik had nauwelijks tijd om mijn eigen werk te lezen en als er dan nog wat vrije tijd restte, zou ik die liever, om het eerlijk te zeggen, aan de bestudering van de oude schrijvers willen spenderen. Verder hadden veel geleerden en ook universiteitenGa naar voetnoot12. zelf de opgave om Luther te weerleggen ter hand genomen. Wat een genante vertoning zou het daarom zijn geweest dat ík van buitenaf me daarmee zou gaan bemoeien en anderen hun bevoegdheid tot oordelen en tevens de eer van het succes afhandig zou maken. Overigens lijkt het dat zij die aanstoot nemen aan het feit dat ik, na hem te hebben verteld hoe hij zijn boodschap moest inkleden, daaraan toevoegde: ‘Ik dring er niet op aan dat u dit doet, maar dat u blijft doorgaan met te doen wat u doet,’ totaal geen weet hebben van de retorische hoffelijkheid, waarmee wij de gestrengheid van een terechtwijzing plegen te verzachten. Dergelijke stijlmiddelen zijn toch algemeen bekend! Maar ik maak u opmerkzaam op wat u allang wist en ik geef een geleerde onderricht; het varken dat Minerva de les leest!Ga naar voetnoot13. Natuurlijk stelde ik me toen meteen voor dat hij uit zichzelf zou doen wat ik van hem verlangde. Als er bij hem anders niets was geweest dat mij niet aanstond, was het toch dwaas hem zo uitvoerig te vertellen op welke andere manier hij moest schrijven. En die lui geven daaraan de volgende uitleg: ‘Schrijf als een onruststoker, schrijf als een ketter’! En toch, zelfs als Luther dit was geweest, dan konden mijn woorden toch niet anders worden begrepen dan in overeenstemming met de richtlijn die ik hem voorhield. Zij leggen ook nog verkeerd uit wat ik daaraan heb toegevoegd, te weten dat er hier en in Engeland velen zijn die sympathiseren met de boeken van Luther, namelijk alsof ik zijn arrogantie zou hebben willen aanmoedigen. En dat terwijl ik dit eerder deed om hem aan te sporen gematigder en voorzichtiger te schrijven om op die manier beter te voldoen aan het oordeel van weldenkende mannen en over zulke onderwer- | |
[pagina 129]
| |
pen te schrijven en op zo'n gematigde toon daarover te schrijven dat hij blijvend aanspraak kon maken op de sympathie van godvruchtigen en geleerden. Op die manier spoort men, door hun gunsten in het vooruitzicht te stellen, sportlieden aan, niet met de bedoeling dat zij zich in de wedstrijd achtelozer gaan gedragen, maar dat zij zich de sympathie van hun supporters waardig betonen. Bepaalde personen hebben daarbij onvoldoende in de gaten dat ik in diezelfde brief twee onderwerpen behandel, een over het boegeroep aan het adres van de schone letteren en de leraren daarvan en een tweede over het gejeremieer over Luther. Wat het eerstgenoemde onderwerp betreft ben ik het volledig oneens met die lieden. Met betrekking tot het laatste onderwerp werp ik me noch als rechter, noch als tegenstander, noch als beschermheer op. Ik breng Luther slechts onder ogen wat hij volgens mij zou moeten vermijden. Wat heb ik verder met mijn brief aan de zeer eerwaarde heer kardinaal van MainzGa naar voetnoot14. anders op het oog dan dat men hem niet zonder vorm van proces met geweld uitschakelt en dat bepaalde lieden niet de gelegenheid kregen om te veroordelen wat zij niet weerleggen en - naar ik haast wel aanneem - zelfs niet begrijpen? En toch kom ik er in diezelfde brief rond voor uit dat bepaalde zaken van Luther mij niet aanstaan. Ik hield Luther in zoverre de hand boven het hoofd, dat ik niet wilde dat hij overgeleverd zou worden aan de willekeur van degenen die ieder voorwendsel aangrepen om de schone letteren onderuit te halen. Maar ik nam het toch niet in die zin voor hem op dat ik niet zou willen dat men hem aan de hand van bewijsplaatsen uit de godgewijde literatuur overtuigde en met kracht van argumenten weerlegde, als hij verdiende weerlegd te worden. Edelmoedige geesten willen graag onderricht worden, maar kunnen niet tegen dwang. Onderricht geven is werk voor theologen, dwang toepassen uitsluitend voor despoten. Ik heb het in zoverre voor Luther opgenomen dat ik, indien hij in enig opzicht dwaalde, liever zag dat hij werd terechtgewezen dan in het ongeluk gestort, liever tot de orde geroepen dan uit de weg geruimd. Iedereen die ooit wat heeft geschreven, heeft gedwaald, de canonieke boeken slechts uitgezonderd. Zo bekeken denk ik dat thans zelfs alle serieuze theologen Luther een goed hart toedragen. Ja, ik merk zelfs dat ook paus Leo in hoogst eigen persoon zulks doet. Cyprianus hield van de boeken en de heldere geest van Tertullianus,Ga naar voetnoot15. leerstellig verschilde hij met hem van mening. Hieronymus hield van de scherpzinnigheid van Origenes,Ga naar voetnoot16. van diens opvattingen die veroordeeld waren, nam hij afstand. Augustinus schiep, naar het schijnt, | |
[pagina 130]
| |
genoegen in de boeken en de scherpzinnigheid van Tychonius,Ga naar voetnoot17. van diens sekte moest hij tezelfdertijd absoluut niets hebben. Ik zou echter toch niet willen dat Luther van dit alles nadeel ondervindt. Ik spreek mij voor noch tegen hem uit, hij heeft zijn eigen rechters. Mijn waardering heeft hem in het geheel niet geholpen en ik zou daarom nu graag zien dat hij evenmin last ervan ondervindt wanneer ik in enig opzicht kritisch over hem denk. Ik wilde slechts duidelijk maken hoe weinig hetgeen men mij verwijt, doel treft. Ik was de eerste die van zijn boeken dacht dat deze onlusten tot gevolg konden hebben. Ik was de eerste die mij ertegen verzette dat deze in Bazel gedrukt zouden worden en ik verzette mij daar uit alle macht tegen,Ga naar voetnoot18. aanvankelijk ter plekke in besprekingen en door met sancties te dreigen, korte tijd later, toen ik daar weg was, per brief. Vaak en met klem bracht ik hem onder ogen wat hij van mij achterwege moest laten, de ene keer per brief, dan weer via vrienden, en dat deed ik met zo'n vrijmoedigheid dat vrienden mij in hun brieven ervoor waarschuwden dat ik door links en rechts zulke dingen als ik schreef te vertellen, het gros van de Duitsers van mij zou vervreemden, terwijl de theologen die geloofden dat zij Luther stevig partij boden, niets in die trant ondernamen. Niemand gaf Luther een broederlijke vermaning, niemand hield hem tegen, niemand onderrichtte hem en niemand weerlegde hem. Het enige wat ze deden was luid verkondigen dat er een nieuwe ketter was opgedoken, die predikte dat het niet nodig was al je doodzonden te biechten en dat de komst van de antichrist aanstaande was. Over de kwestie zelf heb ik mij nimmer uitgesproken. Ik heb alleen de manier waarop hij werd aangevallen afgekeurd als voorbarig, als onfatsoenlijk, als hardvochtig en als ondoeltreffend. Of is degene die wil dat iemand die van hoogverraad wordt verdacht, niet eerder wordt veroordeeld dan nadat hij ter zake terecht heeft gestaan, daardoor alleen al een voorstander van hoogverraad? Heult degene die adviseert hoe de vijand ten koste van zo weinig mogelijk manschappen verslagen kan worden, ja, die zelfs adviseert te proberen of de vijand zonder het wisselvallige wapengeweld tot overgave kan worden gedwongen, soms met de vijand? Als iemand die liever heeft dat de vijand gespaard blijft dan dat hij te gronde gaat, het algemeen belang naar behoren behartigt, met welk recht van spreken kapittelt men dan degene die van de theologen verlangt dat zij hetzelfde doen? Als ik dit zo formuleer, ga ik er even vanuit dat Luther een dwaalleer verkondigt, wat voor mij niet vaststond. Toch heb ik onder zijn aandacht gebracht wat volgens mij de beste handelwijze was; anderen liet ik niettemin volstrekt vrij hun eigen mening | |
[pagina 131]
| |
te volgen als die hun beter leek. Ik zag dat het riskant was zonder onderscheid des persoons deze etterbuil bij het gewone volk aan te roeren. Daaronder zijn er zeer velen die de biecht ondervinden als een last die zij het liefst zouden afschudden, indien zij erachter zouden komen dat een theoloog, een man van onbesproken gedrag, deze mening huldigde. Het is echter ook nu nog niet zeker of Luther dit in zijn werken wel zo heeft bedoeld. Het enige resultaat van hun luidruchtige actie was dat diens boeken, waarvan voordien maar zeer weinig mensen weet hadden, meer bekendheid kregen en dat wie anders die boeken nooit zouden lezen, tot het lezen daarvan werden gestimuleerd. Zeer tot voordeel van de boekhandelaren die hun boeken beter verkochten naar gelang die heerschappen onbeheerster tekeergingen. Maar ondertussen gaven zij geen onderricht aan het volk en evenmin aan Luther. Op grond waarvan gaan zij dan prat op hun titel van leraar, als ze geen onderricht geven? Wat voor iemand Luther dan ook was, het was in ieder geval menselijker te proberen hem weer beter te maken dan hem naar het leven te staan. Oudtijds gebruikten bisschoppen regelmatig hun gezag zelfs ten gunste van schuldig bevonden misdadigers; zozeer horen dienaren van de kerk zich verre te houden van het verlangen iemand in het verderf te storten. Augustinus kwam op voor de Donatisten en ik denk dat die toch nog wel verderfelijker ketters en groter schurken waren. Hij wist dat zij hem naar het leven stonden en bepleitte toch bij de keizerlijke prefecten dat deze hen ongedeerd zouden laten.Ga naar voetnoot19. Natuurlijk wilde de voortreffelijke man dat zij tot inkeer zouden komen, maar niet dat zij zouden omkomen. Hij wilde dat zij overleefden om tot inkeer te komen en hij wilde dat zij overleefden ongeacht het risico dat hijzelf daardoor liep. In die oude tijd werd een ketter gehoord én met respect; dat blijkt duidelijk uit de geschriften van Augustinus. En toch was toen de straf voor een schuldig bevonden ketter die in zijn dwaling volhardde, slechts hun uitsluiting uit de gemeenschap van de rechtgelovigen.Ga naar voetnoot20. Thans heeft de betichting van ketterij wredere gevolgen dan een vogelvrijverklaring. Niettemin ligt bij die lieden, hoe begrijp ik niet, die zich de taak van de bisschoppen toe-eigenen, niets zo voor op de tong. Van een aantal hunner weet ik dat hun karakter zodanig is dat ik mezelf geen haar beter zou voorkomen als zij plechtig van mij zouden verklaren dat ik volgens hen rechtzinnig in de leer ben, om nu eens eerlijk te zeggen wat ik vind. Wijze mannen krijgen bijval voor hun standpunt dat zij zelfs de grootste misdadigers vrijuit wilden laten gaan, omdat zij van mening waren dat men | |
[pagina 132]
| |
zich niet het hoofd moest breken over wat een passende straf was voor hen voor wier misdaden onmogelijk een gerechte straf te bedenken was, maar wél over wat de eer van Rome vereiste en wat het publieke belang leek te dienen. Paulus spaart overal de schijnapostelenGa naar voetnoot21. om te voorkomen dat deze, wanneer zij getergd worden, de zwakke en jonge kerk nog meer schade berokkenen. Hoeveel te minder was het dan op zijn plaats terstond zo tekeer te gaan tegen hem wiens levenswijze door iedereen werd geprezen en aan wiens geschriften zoveel uitmuntende, vooraanstaande mannen, zoveel geleerden en zoveel godvruchtigen, genoegen beleefden! Maar als Luther zo zou zijn geweest als zij wilden dat men tegen hem aankeek, dan was dit de methode bij uitstek om in één moeite door hem zwart te maken en de overwinning van de theologen in de schijnwerper te plaatsen. Dezen zagen het liefst dat Luther volledig werd weggevaagd. En als óf zijn dwaling óf zijn hardnekkigheid het uiterste middel rechtvaardigde, dat nadat alle andere tevergeefs beproefd zijn uiteindelijk op als verloren beschouwde lidmaten wordt toegepast, natuurlijk was het dan mogelijk dat Luther op deze wijze volledig werd weggevaagd, als hij eerst uit de harten van de mensen was verwijderd en daarna ook uit de bibliotheken en dat zonder dat de hele christenheid in opschudding geraakte. Uit de harten kon hij worden verwijderd, als zijn leerstellingen met gedegen argumenten en bewijsplaatsen uit de goddelijke Schrift waren weerlegd door hen wier uitzonderlijke geleerdheid hun tot aanbeveling strekte en wier bewezen onkreukbaarheid hen bewaarde voor elke verdenking van omkoopbaarheid. Voor iedere christen is het gezag van de paus van groot gewicht en zo hoort het ook. Maar hoe meer gewicht dit heeft, des te meer dient men in de gaten te houden dat dit gezag niet te veel toegeeft aan de particuliere voorkeuren van bepaalde personen en des te minder mag dat gezag aan het onuitgesproken oordeel van geleerde en godvruchtige personen minachtend voorbijgaan. Want in het algemeen durf ik het volgende wel te zeggen: niemand schaadt de pauselijke waardigheid meer dan de lieden die hem op een onwijze of onoorbare manier de hand boven het hoofd houden. Want wie weet nu niet dat de paus van Rome in staat is wie hij maar wil in het verderf te storten of de schrik op het lijf te jagen? Maar welk bestel was ooit zo ingericht dat alleen de angst het overeind hield? Zelfs God wilde dat hij ook bemind werd, niet alleen maar gevreesd. Vandaar, zoals ik was begonnen te zeggen: hoe gewichtiger en verder reikend het gezag van de paus is, hoe meer de kwestie een halszaak is, des te meegaander en terughoudender diende het naar mijn mening te werk te gaan. Als ik als enige dit zou hebben aanbevolen, had ik volgens mij geen berisping verdiend. Nu merk ik dat op dit punt iedereen | |
[pagina 133]
| |
die zijn verstand gebruikt, mijn mening deelt, niet alleen hier, maar ook in Rome, niet alleen bij de leken, maar ook bij de theologen en zelfs bij de dominicanen.Ga naar voetnoot22. Degenen onder hen die graag de veroordeling van Luther willen, willen niet dat hij op deze manier wordt veroordeeld. Want ik ga hier niet uit de doeken doen wat voor lieden het zijn die in deze kwestie de boventoon voeren en niet vertellen wat voor leerstellingen zij ons voor de veroordeelde leerstellingen van Luther in de plaats geven. Die zijn wellicht, zoals de mensheid er op het moment voorstaat, aanzienlijk veiliger, maar voor wie de kwestie vanuit het oogpunt van een op het evangelie geënte godsvrucht bekijkt, aanzienlijk schadelijker. Ook de theologen die voor de rest Luther met allerlei geschut aanvallen, moeten daar niets van hebben. Deze gedragslijn van mij is dus slechts in zoverre Luther tot steun geweest, dat men hem niet onverdiend, ten onrechte, vergezeld van tumult en wereldwijde onlusten het onderspit liet delven. En deze gedragslijn leek veel beter ten goede te komen aan de waardigheid van de paus van Rome en het gezag van de theologen. Hun oordelen behoren buitengewoon zwaar te wegen, hun levenswandel behoort ook uiterst ingetogen te zijn, wars van iedere verdenking van dwaasheid, afgunst, schraapzucht, eerzucht, haat, vleierij en andere neigingen die ons het verstand doen verliezen. Zoals niemand de paus van Rome minder steunt dan wie hem onverstandig steunt, onoorbaar steunt, zo zit niemand de reputatie van de theologen meer in de weg dan wie eropuit zijn van theologen ofwel vleiers dan wel despoten te maken. Mozes volgde zonder aarzelen de raad van zijn schoonvader JethroGa naar voetnoot23. en mij nemen ze mijn gedegen advies kwalijk. Wat mij betreft echter, stond het hun vrij mijn raad niet op te volgen. Als we de waarheid willen horen, moet het iedereen vrijstaan zijn mening te uiten en moet zelfs wie een slecht advies geeft, dat niet kwalijk worden genomen, als hij dat maar naar beste weten geeft. Maar als de een als beloning een mijter wacht, en de ander een groot onheil, hoe kun je dan nog hopen de waarheid te leren kennen? Van alle universiteiten die we hebben, zijn er maar twee die enkele van Luthers paradoxen hebben veroordeeld.Ga naar voetnoot24. En zelfs deze twee zijn het onderling niet eens, erger nog: ook de theologen van een van die twee universiteiten zijn het zelfs onderling niet eens.Ga naar voetnoot25. Het wachten was op het oordeel van de uni- | |
[pagina 134]
| |
versiteit van Parijs, die op het stuk van de theologie altijd de eerste plaats heeft ingenomen, precies zoals de stoel van Rome dat deed op het stuk van de christelijke godsdienst. Moest het, terwijl het wachten was op dat oordeel, mij tot nadeel strekken, zelfs al zou ik met bepaalde leerstellingen van Luther hebben gesympathiseerd? Ik héb echter nooit iets van hem verdedigd, zelfs niet toen dat nog mocht; ik verwierp alleen maar het onbesuisde en lawaaierige oordeel van hen, van wie ook de bestrijders van Luther niets moesten hebben. Wat een vreemde nieuwe aanhanger van Luther! Als eerste heb ik de boeken van Luther in ieder geval in zoverre veroordeeld als zij onlusten leken te beogen, die ik altijd resoluut verafschuwde. Als eerste heb ik mij tegen de uitgave van zijn geschriften verzet. Als bijna absoluut enige heb ik zijn boeken niet gelezen, als enige heb ik nooit geprobeerd iets van hem te verdedigen, zelfs niet bij een drinkgelag, wanneer men wat daar wordt uitgekraamd, in wijn pleegt te noteren.Ga naar voetnoot26. Ik propageerde altijd dat wie dat konden, met Luther in debat zouden gaan en hem met de pen zouden bestrijden. Toen dat in Leuven begon, heb ik dat steeds welwillend bekeken; helaas hebben ze dat op de verkeerde manier aangepakt! Van twee universiteiten is een voorlopige veroordeling van Luther uitgegaan. Op het gezag van de paus van Rome zag een schrikaanjagende bul het licht. Boeken werden verbrand. Het volk werd op hoge toon toegesproken. Een onverkwikkelijker aanpak van de kwestie is nauwelijks denkbaar. Iedereen vond de bulGa naar voetnoot27. hardvochtiger dan bij de zachtmoedigheid van onze paus Leo paste. Niettemin hebben degenen die met de uitvoering daarvan belast waren er qua felheid nog een flinke schep bovenop gedaan. Bij dat alles zag echter niemand dat Erasmus ongerust of droeviger was dan gewoonlijk. Ik heb nog niet gehoord dat ook maar iemand zijn instemming heeft betuigd met wat Silvester Prierias tegen Luther heeft geschreven, zelfs niet uit de gelederen van hen die het meest op Luther zijn gebeten. De minderbroeder AugustinGa naar voetnoot28. heeft nog minder bijval gehad dan Silvester. Over Tomasso Radini zeg ik voorlopig maar niets, want naar zijn werk heb ik slechts vluchtig gekeken. In Leuven was er maar één man, buitengewoon goed op de hoogte van de scholastieke theologie en niet ongeschoold in die van de vroege tijd. Zijn naam is Jan Turenhout. Hij heeft dagenlang een aantal stellingen van Luther in het openbaar aangevochten en hij vocht die aan zoals een theoloog betaamde, zonder valse beschuldigingen. Hij schreef ook een boekje over deze kwestie en ik twijfel er niet aan of hij schreef dit met dezelfde | |
[pagina 135]
| |
beheerstheid waarmee hij debatteerde. Niemand heeft zich meer ingespannen dan ik om te bereiken dat dit boekje werd uitgegeven. En dat zou dus iemand doen die Luthers dwalingen onderschrijft? Wat heb ik voor band met Luther? Of wat voor beloning kan ik van hem verwachten, zodat ik tegen de leer van het evangelie voor hem partij zou willen kiezen? Of tegen de kerk van Rome, die naar mijn mening niets anders leert dan de universele kerk? Of tegen de paus van Rome, het hoofd van de hele kerk, ik die zelfs mijn eigen bisschop niet wil tegenspreken? Ik ben niet zo trouweloos dat ik met de universele kerk van mening verschil en niet zo ondankbaar dat ik van mening verschil met paus Leo, wiens goedgunstigheid én wiens buitengewone lankmoedigheid ik heb ondervonden. Ten slotte ben ik niet zo onverstandig dat ik mij zou verzetten tegen iemand tegen wie zelfs vorsten zich niet zonder risico kunnen verzetten, zelfs als ik voor zijn zaak weinig sympathie zou hebben, in het bijzonder omdat daarvan niets goeds te verwachten zou zijn. Indien de bedorven zeden van de Romeinse curie dringend vragen om een uitgebreid en onverwijld ingrijpen, ligt het in ieder geval niet op de weg van mij of mijns gelijken deze taak op zich te nemen. Ik geef de voorkeur aan de huidige stand van zaken, hoe die ook is, liever dan nieuwe onlusten te verwekken, die vaak anders aflopen dan men had verwacht. Wie zeewater in nieuwe afgravingen laat lopen, komt vaak bedrogen uit, omdat het water eenmaal binnen niet de loop volgt die degene die het binnenliet, had bepaald, maar zich naar eigen believen snel zijn weg baant, tot groot nadeel van de aanwonenden.Ga naar voetnoot29. Ik ben, voor zover ik weet, geen dwaalleraar geweest en ik word dat ook niet en ik zal absoluut geen ongeregeldheden aanvoeren of daarbij de helpende hand bieden. Anderen mogen het martelaarschap nastreven; ik acht mij deze eer niet waardig. Ik weet dat ik bij bepaalde lieden gehaat ben - niet omdat ik volgens hen een aanhanger van Luther ben, want het steekt hun juist dat ik geen aanhanger van Luther ben - maar bij lieden die bij niemand in de smaak vallen, behalve bij zotte vrouwtjes, ongeletterden en bijgelovigen. Erasmus staat bij absoluut niemand anders slecht aangeschreven dan bij wie niets moeten hebben van de schone letteren en de waarheid van het evangelie; dat is te zeggen: bij hen die hun voedsel en rijkdom te danken hebben aan de dwaasheid van het volk. Ik heb u dit wat uitgebreider geschreven zodat u, als er daar bij u lieden mochten zijn die verdenkingen tegen mij opperen, zich aan hun laster niets gelegen laat liggen, in de zekerheid en overtuiging dat Erasmus de stoel van Rome, waaraan ik mij uit hoofde van tal van redenen zeer verplicht gevoel, altijd bijzonder was toegedaan en dat ook altijd zal blijven en dat iedereen | |
[pagina 136]
| |
die het tegen daartegen opneemt in mij zijn tegenstander zal vinden. Hadden de Duitsers maar liever een verstandig plan bedacht om deze kwestie met Luther op te lossen met oog voor zowel de waardigheid van de paus van Rome als voor de openbare orde en rust, in plaats van met hun schaamteloze en opruiende schotschriften deze etterbuil, op zich al onheilspellend genoeg, nog te verergeren! Naar de mening van tal van belangrijke en verstandige mannen zag het ernaar uit dat de zaak gunstiger zou aflopen, als zij door bedachtzame, geleerde en kalme mannen met meer terughoudendheid en minder onstuimigheid was behandeld, anders gezegd, indien in deze zaak paus Leo ervoor zou hebben gekozen liever zijn eigen natuur te volgen dan toe te geven aan de gevoelens van anderen. Maar hoe het begin van de kwestie dan ook is geweest, ik bid Christus, de algoede en almachtige, dat Hij haar tot een einde brengt dat voor iedereen gunstig is, vol glorie voor Hemzelf, schitterend en eervol voor Zijne Heiligheid wiens roem ik, voor zover in mijn vermogen, steeds zal dienen, als wat ik schrijf iets waard is. Het ga u goed! Leuven, op het feest van Sint-Nicolaas, 1520 |
|