De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 8. Brieven 1122-1251
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1166 Aan [...]
| |
[pagina 117]
| |
gunst ooit heb verdiend of in de toekomst kan verdienen, heb ik meer bewondering voor de natuurlijke oprechtheid waarmee u, hoewel u het in uw brieven aan Dorp al vaak over mij had, mij nu zelfs een eigen brief waardig hebt geoordeeld, met name omdat u druk bezet bent met uiterst gewichtige, onophoudelijk op u afkomende kwesties. Ik was reeds drie jaar eerder in de kring van raadsheren opgenomen. Er ontbrak nog slechts een oorkonde van de vorst, waarvoor Jean le Sauvage, destijds de kanselier, zich sterk had gemaakt. Diens dood heeft het hem echter onmogelijk gemaakt zijn woord gestand te doen. Welbeschouwd is dit alles echter iets waarvan ik niet goed begrijp waarom ik hiermee bijzonder gelukgewenst zou moeten worden; ik ben niet geschikt voor het hof en het hof ook niet voor mij. Mij dunkt dat ik voor de bevordering van de schone letteren het mijne wel zo ongeveer heb gedaan; ik zal die echter niet in de steek laten, maar me wel langzamerhand uit het strijdperk terugtrekken, tenzij de toestand in de wereld volstrekt omslaat. Tot op heden valt geen sprankje hoop daarop van welke kant ook te verwachten, zoveel succes hebben degenen die onder het voorwendsel van de godsdienst, ter verdediging van hun buik en hun dwingelandij, de voortreffelijke wetenschap en de ware leer van het evangelie te lijf gaan. De elite aan het hof houdt zich met andere zaken bezig; de kerkelijke elite jaagt op mijters en rode hoeden. De theologen van de oude stempel sluiten zich aan bij de predikheren en de karmelieten, mensen die zich in woord noch daad volstrekt nergens voor schamen. Je hebt hier de karmeliet Egmond, die in zijn preken en colleges vaak op de meest dwaze manier hatelijke opmerkingen over mij maakt; de toehoorders lachen om hem als om een dolleman en toch blijft de oude heer buitengewoon met zichzelf tevreden als hij zo dwaas bezig is. Een paar maanden geleden kwam hier een Friese predikheer, LaurensGa naar voetnoot2. geheten, een jongeman zonder eruditie, maar op het krankzinnige af zelfgenoegzaam. Hij heeft gedurende enkele weken bepaalde passages uit de Lof der zotheid voor het volk verklaard, waarbij hij mij de ernstigste verwijten naar het hoofd slingerde. Ik negeerde hem en ten slotte is vanwege de universiteit de praatjesmaker het zwijgen opgelegd. Een poosje hield hij zijn mond. Kortelings begon hij opnieuw te raaskallen; ik weet niet op aansporing van wie. Niemand heeft voldoende gezag om hem in toom te houden. Hij mist iedere ontwikkeling, is een botterik en staat altijd klaar om een gevecht aan te gaan. Als hij zo op dreef is, dan beschikt hij over mensen die koud water over hem heen gieten.Ga naar voetnoot3. Ga ik met hen in debat, dan neem ik het op tegen bruten en tegen hele massa's; schrijf ik kritisch over hen, ze schamen | |
[pagina 118]
| |
zich al sinds lang nergens meer voor. Zij denken bij zichzelf: ‘Laat hem maar voor de ontwikkelden schrijven, daar zijn er maar weinig van; wij zullen het volk wel toeblaffen.’ Als je met klem blijft protesteren, is het maximale effect dat wie fout heeft gehandeld, naar een ander klooster wordt overgeplaatst; dan is het nog beter dat er maar op één plaats kabaal gemaakt wordt. Onze magisters staan dit oogluikend toe. Een aantal van hen gedragen zich allang weinig behoorlijk jegens mij; waarom begrijp ik niet. Zij roepen mij niet ter verantwoording, maar brengen het evenmin op zich met mij te verzoenen. Telkens weer winden ze zich op over nieuwe verdenkingen, waarvan zij eerder al eens ontdekten dat die volstrekt vals waren. Er is hier een zekere Vincentius,Ga naar voetnoot4. een dominicaan uit Alkmaar, een van onze magisters, een man met een uiterst geringe ontwikkeling en van een aangeboren botheid. Toen hij al geruime tijd links en rechts kletspraat over mij had verkocht en, een- en andermaal daarover onderhouden, daaraan geen einde maakte, heb ik de man ten slotte benaderd en hem de raad gegeven om, als hij ergens mee zat, mijzelf daarover aan te spreken. Hij wees mij op bepaalde passages uit mijn boeken die hij had gemarkeerd en waarvan hij letterlijk niets had begrepen. Er is dan ook nog een zogeheten prior,Ga naar voetnoot5. een ongeletterde man, maar van een hoerige gemenigheid, afkomstig uit een klooster daar bij jullie: hij zit achter dit soort larie. Maar als zij er straffeloos vanaf komen, wanneer ze, als ze zich gekrenkt voelen of wantrouwen koesteren, misbruik maken van het gezag van het huis en het woord van God om verhaal te zoeken voor hun gekwetst gemoed, hoewel duidelijk is wat voor lieden het zijn, dan vraag ik u: waar moet dat nu toch op uitlopen? Over Luther gesproken, u weet dat er in Leuven wat rook is opgestegen,Ga naar voetnoot6. natuurlijk het werk van onze theologen die aan de wieg van de bul stonden; wat later in Luik, waar de bisschop, die naar een kardinaalshoed dingt, een oogje dichtknijpt en ten slotte, nog veel weerzinwekkender, in Keulen, waar Hoogstraten de scepter zwaait.Ga naar voetnoot7. Weliswaar draagt hetgeen Luther schrijft niet ieders goedkeuring weg, maar iedereen heeft wel een hekel aan die manier van optreden en tirannieke wreedheid. In Keulen zouden zij dat ook niet ongestraft hebben kunnen doen, als de aanwezigheid van de vorst hen niet afgeschermd had.Ga naar voetnoot8. Nu verkopen ze daar Luther zoals voordien. Hier hebben er twee Luther met hun pen bestreden, Latomus en Jan Turenhout,Ga naar voetnoot9. | |
[pagina 119]
| |
maar naar het schijnt zal geen van die twee zijn boek laten verschijnen. Ik denk dat zij aan zichzelf twijfelen en met bullen en rook is het veel gemakkelijker een overwinning te behalen dan met argumenten. Ik heb mij nooit met de zaak van Luther ingelaten, ook al heb ik nooit het luidruchtige misbaar van die lui hier goedgekeurd en evenmin de pamfletten van degenen die inmiddels Luther bestrijden. En dat nu nemen zij mij kwalijk. Als ik mij bij Luther zou aansluiten, zullen zij met diezelfde slimmigheden van hen ook op mij aanvallen; neem ik het tegen Luther op, dan zullen zij - de mannen van een evangelische zachtmoedigheid en onschuld - de woede van de Duitsers, die ik daarmee wel over mijn hoofd zal afroepen, benutten en dan wordt dat mijn ondergang. Bij de apostolische nuntius hebben ze mij valselijk beschuldigd met hun leugens, alsof ik in mijn eentje Luther overeind zou houden zodat hij daarom niet weggevaagd kan worden. Want dat laatste is het enige wat zij nastreven; zij willen niet dat hem de juiste weg wordt gewezen. De legeraanvoerder Franz von Sickingen vertelde dat hij bij keizer Karel zijn beklag had gedaan over het decreet dat deze volgens zeggen had laten uitgaan, en dat de keizer hem had geantwoord dat hij iets dergelijks niet had bevolen. Hertog Frederik van Saksen kreeg toen hij het met de keizer over Luther had, het volgende antwoord: ‘Luther wordt niet veroordeeld, alvorens hij is gehoord.’ De bisschoppen werden gedwongen hun mening voor zich te houden. Toen de hertog de breve werd getoond met het bevel om Luther in de gevangenis te werpen totdat in andere zin over hem zou worden beslist, heeft alleen hij geantwoord dat het hem bevreemdde dat de paus zoiets van hem verlangde, omdat hijzelf een leek was en het bovendien nog maar de vraag was of Luther wel verdiende dat hem dit werd aangedaan. De zaak zou daarom moeten worden aangehouden tot de Rijksdag van Worms.Ga naar voetnoot10. Dit antwoord viel zeer slecht bij de nuntii. Het staat vast dat de paus verbood de bul algemeen bekend te maken. Aleandro, die de bul meebracht, verklaarde omtrent zijn missie alleen dat hij kwam om met de universiteiten overleg te plegen. Hij is een man met een volmaakte beheersing van de drie oude talen, maar algemeen wordt beweerd dat hij jood is. In ieder geval is iedereen het er over eens dat zijn levenswandel voortreffelijk is. Wat hij hier in Neder-Duitsland doet, doet een zekere Eck, een soldatesk theoloog, in Opper-Duitsland. De Duitsers bepleiten hun zaak in schotschriften en het verbaast me dat niemand een methode kan vinden om dit rumoer tot bedaren te brengen. Wat Luther schrijft wordt van dag tot dag grimmiger en het lijkt wel duidelijk dat hij op een tweespalt | |
[pagina 120]
| |
uit is, tegen mijn advies in. Hij schrijftGa naar voetnoot11. dat hij de pauselijke bul volkomen links wilde laten liggen, maar dat hij op advies van vrienden zijn oude grief heeft herhaald. Aan de kardinaal van GurkGa naar voetnoot12. is te Keulen een breve overhandigd met het bevel Staupitz, de vicaris-generaal van de augustijnen, die de zijde van Luther gekozen zou hebben, te ontbieden en hem te dwingen alle leerstellingen van Luther af te zweren. Als hij dat niet wilde moest hij hem in de boeien slaan of op een door hem te bepalen andere manier straffen. De boeken van Luther bevatten veel dat de moeite loont om er kennis van te nemen; er zijn sommige dingen toegevoegd die beter waren weggelaten, en het is allemaal te grimmig, om niet te zeggen oproerig, onder woorden gebracht. Als hij wat ter zake dienstig is, gematigder had gezegd, ook al had hij de onduldbare feilen van de Romeinse curie uiterst vrijmoedig op de korrel genomen, zou iedereen hem zijn bijgevallen; en toch is het op een of andere manier een feit dat zij die tegen Luther schrijven, niets te berde brengen wat de moeite van het lezen loont. Als Luther raaskalde toen hij schreef, dan raaskallen die lieden nog veel erger wanneer ze antwoorden. En bij hen die op Luthers ondergang uit zijn, tref ik geen enkele fatsoenlijke man aan. De brieven van Adriaan, kardinaal van Utrecht, wasemen een onbegrijpelijke bitterheid uit. Hij neemt het op voor zijn eigen leerlingen, van hetzelfde laken een pak: kille, geposeerde strebers en scherprechters. De bisschop van Luik wacht op zijn rode hoed en heeft nog op het nippertje een abdij te Antwerpen in de wacht gesleept.Ga naar voetnoot13. Ik las een brief van Hutten, waarin hij zijn beklag erover doet dat de paus geschreven heeft dat hij in de boeien geslagen moest worden. Toen ik in Keulen was, heeft hij zich nergens laten zien. Naar zeggen maakt hij met veertig handlangers de wegen onveilig om de papisten, aan wie hij de oorlog heeft verklaard, te overvallen. Hoe een en ander gaat aflopen, ik weet het niet. Ik voor mij bemoei me op geen enkele wijze met deze zaak. ‘Het lot zal zijn weg vinden.’Ga naar voetnoot14. De minderbroeders-observanten hebben vanwege hun oversten te verstaan gekregen dat zij hun mond moeten houden. Zij zijn wat Luther betreft verstandig. De predikheren blijven zichzelf en zorgen altijd wel ergens ter wereld voor wat opschudding. Hun orde brengt Christus ten val, indien deze ooit ten val gebracht wordt... |
|