De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 8. Brieven 1122-1251
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1158 Aan Johannes Oecolampadius
| |
[pagina 95]
| |
strijden en het mij met hun verwonderlijke listen op een misselijke manier moeilijk maken. Door de last die zij veroorzaken zou je zin krijgen om, als het kon, je zelfs ergens in eenzaamheid terug te trekken en ik zou dat ook beslist doen als de zwakte van mijn nietig lijf dat niet verhinderde. Zet u die gedachte dus absoluut uit uw hoofd. Het lijdt bij mij immers geen twijfel of u hebt met de van u bekende voorzichtigheid een rechtschapen en rechtzinnige kloostergemeenschap uitgekozen. Uw MetaphrasisGa naar voetnoot3. op Prediker heb ik ontvangen, maar nog niet gelezen. In mijn volgende brief schrijf ik u wel wat ik daarvan vind. CapitoGa naar voetnoot4. is een en al hoveling en dat gaat hem goed af, maar ik ben bang dat die wereld die, zo ooit ergens, uiterst verdorven is, hem verlokt. Ondertussen kunnen we er alleen maar het beste van hopen. Het ga u goed, dierbaarste broeder in Christus. Keulen, Sint-Maarten, 1520 |
|