De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 8. Brieven 1122-1251
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1153 Aan Godschalk Rosemondt
| |
[pagina 79]
| |
zijn leerstellingen over de gehele linie toegedaan zou willen zijn. Laat staan dat ik het voor mijn verantwoording nam de zaak te verdedigen van iemand wiens boeken ik niet had gelezen terwijl bovendien nog viel te bezien wat hij later nog zou gaan schrijven. Omdat ik dit in de van mij verschenen boeken ook publiekelijk had verklaard, kon het niemand zijn ontgaan. Door wat ik ervan had kunnen proeven en meer door het ruiken aan, dan het lezen van een paar bladzijden van Luther heb ik waardering gekregen voor bepaalde gaven van hem. Daaruit leidde ik af dat hij voor Christus een voortreffelijk werktuig kon zijn, als hij zijn gaven tot diens glorie zou willen benutten. Daar allerwegen over hem tal van gruwelijke dingen werden rondgebazuind, waarvan sommige zelfs apert onjuist waren, had het mijn voorkeur dat hij, als hij dan niet rechtzinnig was, werd terechtgewezen in plaats van te gronde gericht. Als dat betekent dat ik Luther begunstig, kom ik er eerlijk voor uit dat ik hem ook nu nog begunstig; op die manier begunstigt, naar mijn mening, ook de paus van Rome hem en ook u, zonder uitzondering, als u tenminste waarlijk godgeleerden bent, wat zeg ik: als u christenen bent. Want de paus geeft hem een nogal ruim bemeten termijn om zich te bedenken.Ga naar voetnoot3. Maar wanneer het kerkvolk ‘begunstigen’ hoort, denkt het natuurlijk dat ik het met hem eens ben op punten waarop anderen hem veroordelen. Hij ging verder met wat nog schaamtelozer was: ik zou Luther niet alleen begunstigen, maar diens onderneming ook geweldig in bescherming nemen en de gek hebben gestoken met hemzelf, een natuurlijk buitengewoon gewichtig heerschap. In mijn brief aan de kardinaal van MainzGa naar voetnoot4. had ik immers een bepaalde karmeliet ter sprake gebracht die wat Luther had geschreven: dat het niet nodig was tegenover de priester in de biecht alle doodzonden te belijden maar uitsluitend de manifeste, aan het volk aldus zou hebben uitgelegd alsof Luther had verkondigd dat je in de biecht ernstige misdragingen mocht verzwijgen. Met ‘manifeste’ doelde Luther echter vanzelfsprekend niet op misdragingen die van algemene bekendheid waren, maar die voor degene die ze had begaan, ontwijfelbaar als zodanig vaststonden, zoals bijvoorbeeld doodslag, overspel, diefstal en - wat vandaag de dag geen zonde meer is - venijnige naijver. Ik had dat bepaald niet zelf verzonnen, maar was het te weten gekomen via een vooraanstaand lid van uw faculteit.Ga naar voetnoot5. Diens naam zal ik u, wanneer dat nodig blijkt, wel vertellen. Zij bevestigen ook nu nog dat wat ik toen schreef, maar al te waar is. Verdedigt iemand soms Luther als hij zegt dat een passage verkeerd is be- | |
[pagina 80]
| |
grepen? Als het weerleggen van Luther een godvruchtige zaak is, dan is het begrijpen van hem uiteraard een noodzaak. Ik ben me bewust van mijn middelmatigheid, beter gezegd van mijn tekortkomingen. Ik verbeeld me niet dat ik over zoveel kennis beschik dat ik over het geloof van iemand anders een oordeel kan vellen en ik schrijf me ook niet zoveel gezag toe dat ik dat zou willen. Ook ontbreekt me de nodige tijd om de werken van Luther te bestuderen. En zo gek dat ik in een dusdanig netelige kwestie een goed- of afkeurend oordeel zou willen uitspreken zonder al diens boeken - zoals men wel zegt: van hoofd tot hielGa naar voetnoot6. - zorgvuldig te hebben gelezen en herlezen, ben ik ook niet. Een overijld oordeel is nooit goed, maar in het bijzonder wanneer het tot iemands ondergang leidt. Ten slotte ben ik ook niet zo dom om me uit eigen beweging in te laten met zo'n netelige zaak, waar je voor de rest van je leven je oren naar moet laten hangen terwijl je ook rustig kunt blijven toekijken. En toch bood ik aan mijn pen voor u te hanteren, indien u mij slechts goede argumenten zoudt aanleveren. Alhoewel deze kwestie niet zozeer behoefte heeft aan een pen als wel aan inzicht, aan de grootst mogelijke deskundigheid inzake de Heilige Schrift en, in het algemeen, een instelling vrij van alle menselijke zwakten. Gegeven deze toedracht, begrijpt u wel hoe onbeheerst Egmond handelde door meer over mij te spreken dan over Luther. En dit was nog niet genoeg. Toen hij een paar leerstellingen opnoemde die in de bul waren veroordeeld en bij de stelling over de biecht was gekomen, ging hij plotseling buiten zijn boekje, zoals het gezegde luidt,Ga naar voetnoot7. en zei: ‘Er wordt wel beweerd dat deze biecht niet door Christus is ingesteld, maar door kerkvaders. Dit is,’ zei hij, ‘onjuist,’ waarmee hij natuurlijk op mij wees omdat ik in mijn verweerschrift tegen LeeGa naar voetnoot8. uiteenzet dat deze wijze van biechten een instelling van mensen is, en ik zet dat daar zo uiteen dat Egmond, hoewel ik geen enkele definitie formuleer, dat niet zal kunnen weerleggen. Nadat hij daarop in de meest afschuwelijke bewoordingen de dwalingen van Luther overdreven had voorgesteld, vatte hij de onderbroken opmerkingen over mij weer op en zei: ‘Luther verviel tot deze wonderlijke dwalingen omdat hij een hang had naar nieuwigheden.’ En nadat hij over wat oud en wat nieuw was had staan kletsen tot menigeen er niet goed van werd, zei hij: ‘Blijft bij het oude, loopt weg van het nieuwe, blijft bij het oude Evangelie,’ waarmee hij nogal duidelijk mijn Nieuwe Testament te kijk zette alsof ik metterdaad voor een nieuw | |
[pagina 81]
| |
Evangelie had gezorgd in plaats van dat ik eerder het oude zowel had gezuiverd als verduidelijkt. Kortom, de voortreffelijke man en steunpilaar van onze godsdienst raakte bij dit alles dermate verhit dat heel zijn gezicht getuigde van zijn inwendige woede. En hij zou zijn dolzinnig gedrag niet hebben beëindigd als hij niet had bemerkt dat er links en rechts mensen aan het lachen waren, onrustig werden of met elkaar fluisterden. Was dit geen fraai stukje toneel, waard om door zo'n toneelspeler in zijn stralend wit habijtGa naar voetnoot9. in dit heiligdom voor een publiek van geleerden te worden opgevoerd? Hiermee niet tevreden hield hij de volgende zondag, terwijl ik naar Antwerpen was, nog eens praktisch dezelfde preek met daarbij een aardige toegift. Hij zei: ‘En ook die lui zullen nog eens op de brandstapel terechtkomen, als zij niet ophouden.’ Ik heb het nu maar niet over wat voor onzin hij in zijn colleges theologie en in zijn gewone en openbare colleges aan het adres van Lefèvre en mij verkocht. Je zou niet zeggen dat je dan een theoloog hoorde die van de kansel sprak, maar een dronkenman op een kar.Ga naar voetnoot10. Met uw scherp inzicht hebt u meteen door hoe onbeheerst deze uitlatingen zijn, zelfs indien ik met Luther had gesympathiseerd omdat het in ieder geval toegestaan was met hem te sympathiseren toen in zijn zaak nog geen beslissing was gevallen. Maar de werkelijkheid is dat niemand mij ook maar één leerstelling van Luther in bescherming heeft horen nemen, zelfs niet wanneer er werd gedronken, terwijl er geen gebrek was aan vooraanstaande godgeleerden die er niet voor terugdeinsden te beweren dat alles wat je bij Luther vond wel met behulp van goed bevonden auteurs kon worden verdedigd. Maar die lui loopt de gal over door twee brieven; een schreef ik aan Luther zelf, de andere aan de eerwaarde kardinaal van Mainz.Ga naar voetnoot11. Maar nu vraag ik u, houdt die eerste brief soms iets anders in dan een hoffelijke vermaning? Als Luther daaraan gevolg had gegeven, was de kwestie niet uitgelopen op de opschudding van het moment. Maar ik schrijf daarin dat hij hier nogal wat volgelingen zou hebben. En hij had er werkelijk heel veel, maar dan zulke die met hem sympathiseerden op dezelfde manier als ik dat deed: niet omdat zij alles onderschreven, maar wel zeer veel en graag zagen dat alles ongerept en zuiver was. Ik schreef dit niet om hem aan te moedigen opruiende taal te schrijven; dat maakte ik hem in die brief juist tegen. Hij moest proberen zich naar het oordeel van die mannen te voegen door de punten waarop ik hem had aangesproken, te vermijden. Als hij dat had gedaan, had hij nu ook bij de paus van Rome in de gunst gestaan. In mijn andere brief streefde ik er slechts | |
[pagina 82]
| |
naar dat men Luther bij voorkeur met een rustig betoog en niet met gestrengheid en geweld benaderde en hem niet aan de willekeur van de dominicanen overliet, maar met afgewogen opvattingen overreedde. Ik meende namelijk dat er lieden waren die de kardinaal aanspoorden om zijn machtsmiddelen tegen Luther in te zetten, terwijl het meer baat zou opleveren hem van zijn ongelijk te overtuigen. Er waren tal van andere redenen waarom ik vond dat dit gedaan moest worden, die ik u beter onder vier ogen kan uitleggen. Dit betekende niet dat wat Luther schreef, mijn instemming had, maar dat ik de manier waarop en de middelen waarmee men hem probeerde eronder te krijgen, afkeurde. Dat is ook nu nog mijn standpunt. Ik heb nimmer gebillijkt, en zal dat ook niet doen, dat iemand met publiekelijk geuite kreten zo in het nauw wordt gebracht, voordat men zijn boeken heeft gelezen en grondig bestudeerd, voordat hij die dwaalde is vermaand, voordat hij met bewijzen en getuigenissen uit de Heilige Schrift is weerlegd. Als dit betekent dat je Luther helpt, dan krijgt hij hulp van belangrijke personen, maar verstandige, die nochtans zich de zaak tegen Luther wél aangetrokken hebben; ik laat u, wanneer dat nodig is, wel weten wie dat zijn. Het lijkt erop dat zelfs de paus van Rome Luther goedgezind was in zijn bul, die niettemin meer doet denken aan de wreedheid van bepaalde bedeltirannen dan aan de milde aard van onze paus Leo. Deze heeft hem immers nog een termijn gegund en er bovendien op aangedrongen tegen Luther te preken, waarmee hij bepaald niet bedoelde dat zij hem de antichrist moesten noemen, maar dat zij, indien hij iets ten onrechte had onderwezen, met getuigenissen uit de Heilige Schrift het tegendeel zouden onderrichten. Want zo moeten, vind ik, godgeleerden preken. Om iemand van de kansel luidkeels voor rund of de antichrist uit te maken, hoef je geen theoloog te zijn. Een willekeurige potsenmaker kan dat immers precies zo. Misschien zal de uitkomst leren dat mijn advies nog niet zo slecht was. Ik zal van wat u doet aan God geen verantwoording hoeven af te leggen en met welk oogmerk ook de kwestie is gerezen, ik bid ervoor dat zij strekt tot meerdere eer van Christus. Ik heb u voorgehouden dat men de geschriften van Luther eerst zorgvuldig moest lezen en dat men hem daarna door het uitgeven van boeken en het houden van debatten van zijn ongelijk moest overtuigen, dat de waarheid moest worden nagestreefd zonder kibbelarijen en het volk geen toegang moest krijgen tot de schouwburg waarin dit schouwspel werd opgevoerd; wat er gebeurd is, weet u zelf wel. Er zijn weet ik hoeveel rabbijnen,Ga naar voetnoot12. er zijn weet ik hoevelen die zichzelf god wanen. Er is niemand opgestaan om Luther zakelijk en wetenschappelijk verantwoord | |
[pagina 83]
| |
van weerwoord te dienen, ongeacht of de reden daarvan nu onwetendheid, laksheid of bangigheid was; degelijke theologen behoren zoiets absoluut niet te kennen. En van wie dan al wél de pen tegen Luther opgenomen hebben, weet ik dat zij uw goedkeuring niet wegdragen. SilvesterGa naar voetnoot13. was de eerste, de volgende een minderbroederGa naar voetnoot14. en de derde een anonymus,Ga naar voetnoot15. maar hij is duidelijk een dominicaan en maakt er geen geheim van dat hij van de koning van Frankrijk een jaarwedde ontvangt. Er zijn ook anderen van wie nog geen publicaties zijn verschenen. Naar mijn mening is de eerwaarde kardinaal van TortosaGa naar voetnoot16. van hetzelfde gevoelen. Deze vindt dat Luther leerstellig op de korrel genomen moet worden, hetgeen wil zeggen: niet met oproerig geschreeuw, maar met leerstellige argumenten in het nauw gebracht, indien hij niet tot rede gebracht wil of kan worden. Hooggestemde persoonlijkheden willen onderricht worden, zij verdragen niet dat zij worden gedwongen. Dwang uitoefenen is alleen iets voor despoten en zich laten dwingen alleen iets voor ezels. Bij een geschil leg je niet met ongeacht wat voor een overwinning eer in. Ik probeerde bij te dragen aan het aanzien en de luister van de godgeleerdheid en wilde dat zij een echte overwinning die als zodanig zou worden erkend, zouden binnenhalen. Als ik uw faculteit zoveel mogelijk had willen helpen, als ik Luther uiterst vijandig gezind was geweest, wat voor andere raad zou ik u dan gegeven hebben dan de raad die ik u gaf? Met het verbranden van boeken verwijdert men hem wellicht uit de bibliotheken, maar of hij zo uit de harten verwijderd kan worden, weet ik niet. Maar dat kon wél, als mijn raad ter harte genomen zou zijn. Als deze raad u niet aanstond, hoorde ik daar toch geen nadeel van te ondervinden, omdat ik de kardinaal naar beste weten van advies diende; hij was mij ter wille geweest en ik meende hem deze dienst te moeten bewijzen. Ik verstrekte dat advies in een verzegelde brief en dat die brief gepubliceerd zou worden, was het laatste wat ik kon vermoeden; naar ik verneem is hij gepubliceerd nog voordat hij aan de kardinaal werd overhandigd. Hij is echter ook niet zo uitgegeven als ik hem heb geschreven, wat al hieruit blijkt dat ik daarin, naar ze zeggen, Luther ‘mijn vriend’ noem,Ga naar voetnoot17. wat ik er bepaald nooit in gezet heb, wat ik er zelfs niet in gezet zou hebben, als hij mijn vriend zou zijn geweest. Maar ik kom terug op onze karmeliet. Hij zwetste een hele tijd over het vermijden van nieuwigheden en het zich vastklampen aan het oude. Men | |
[pagina 84]
| |
moest alles wat nieuw was wantrouwen, zich vastklampen aan wat oud was en zich aan het oude evangelie houden. De eenvoudigen onder het kerkvolk vroegen zich af wat zij hiermee moesten; onder de ontwikkelden was er niemand die niet begreep dat dit tegen de klassieke talen was gericht en tegen het Nieuwe Testament dat ik had herzien. Wat die talen betreft, deed hij bovendien de paus, die zich bijzonder veel moeite gaf om in Rome onderricht in de Griekse letteren te laten geven,Ga naar voetnoot18. groot onrecht. Wat het Nieuwe Testament betreft, het feit dat mijn werkzaamheden de goedkeuring van Leo x hadden weggedragen, had hem voldoende moeten zijn; hij wil dat diens gezag zwaar weegt, zo vaak als het in zijn kraam te pas komt. Als het gezag van de paus voor hem weinig gewicht heeft als het gaat om de goedkeuring van mijn werk, waarom heeft dat veel gewicht voor hem als het gaat om de veroordeling van Luther? Laat ik het maar niet hebben over zijn meer dan zotte kletspraat over het oude en het nieuwe, waarbij de meeste mensen hun lachen niet konden houden. Waar hijzelf niet aan gewend was, noemt hij namelijk nieuw. Zo zal voor hem Hilarius nieuw zijn, Cyprianus nieuw zijn, Hieronymus nieuw zijn en zelfs Augustinus nieuw zijn. Niets is oud behalve de op college afgeratelde dogma's en de Glossa ordinariaGa naar voetnoot19. met hun uitbreidingen. Ja, bij hem geldt zelfs het nieuwe als oud en het oude als nieuw. Ik herstel het oude en vervaardig niets nieuws. Men hoorde met afschuw zijn brutale leugen aan toen hij zei dat Luther zijn gruwelijke dwalingen ontleend had aan moderne schrijvers, terwijl hij, indien hij iets heeft ontleend, dit, zoals de lezers van zijn boeken benadrukken, aan oude schrijvers heeft ontleend. Maar misschien zal hij ontkennen dat hij mij tekort heeft gedaan omdat hij mijn naam niet heeft genoemd. In ieder geval gaf hij zulke vingerwijzingen dat iedereen die in studie geïnteresseerd was, dat wel begreep. Welke behandeling Luther ook verdient, ik ben er tegen dat het volk met zulke kreten tot ongeregeldheden wordt opgezweept, terwijl de kwestie onder geleerden afgehandeld kan worden. Wat u hieromtrent beslist, laat ik aan uw prudentie over. Maar in een gewijd gebouw, tijdens de preek, ten overstaan van Jan en alleman, over iemand die dat niet heeft verdiend, wat zeg ik, over een verdienstelijk man, openlijk leugens verkopen, is volgens mij hetzelfde als het ondergraven van het gezag van de preek, die even smetteloos behoort te zijn als de liturgie zelf, als het kerkvolk beroven van het profijt waarop het aanspraak heeft en als het uitdoven van de luister van deze universiteit. Ik meen dat ik met mijn doorwaakte nachten een volstrekt andere beloning heb verdiend. Maar ook | |
[pagina 85]
| |
als mij inderdaad enig verwijt zou treffen, behoorde ik, omdat ik ter plaatse in persoon aanwezig ben en zonder risico met argumenten bestreden kan worden, toch niet publiekelijk aan de kaak te worden gesteld; Egmond heeft zich aan die wijze van afstraffing al te zeer gewend. Er wordt wat gedronken en toevallig vertelt iemand wat deze of gene over hem heeft gezegd. Daags nadien neemt hij in zijn preek wraak; dan wordt er weer wat gedronken en onder applaus van zijn mededrinkebroers, die van hetzelfde leer gesneden zijn, de overwinning gevierd. Niettemin, over het mij aangedane onrecht gesproken, ik ga daaronder niet erg gebukt. Maar u moet uw aandacht eens aan het volgende geven: is het bevorderlijk voor het volkskarakter dat het gewend raakt aan dergelijke kleinerende achterklap, waarvan het, als het gif eenmaal binnengeslopen is, van lieverlede de smaak te pakken krijgt? Is het bevorderlijk voor het welzijn van deze universiteit, die ik wellicht meer steun dan zekere lieden die van zichzelf vinden dat zij haar buitengewoon steunen? De vorst heeft immers in zijn vrijgevigheid deze universiteit niet gesticht om drie of vier lieden daar een aangenaam leven te laten leiden, maar om hier ten dienste van al zijn gewesten alle achtenswaardige takken van wetenschap te laten bloeien. Om Egmond een plezier te doen, zal de ‘poezie’ (zo noemt hij namelijk de poëtica, waarvan hij zo weinig weet heeft dat hij deze zelfs niet bij de juiste naam kan noemen)Ga naar voetnoot20. worden verbannen en zal er ruimte komen voor de lasterkunde, met zelfs een daaraan gewijd instituut. Maar om u, rector magnificus, niet met een nog wijdlopiger brief lastig te vallen: als u deze stompzinnige kreten tot zwijgen brengt, bevordert u niet zozeer mijn welzijn als wel de algehele rust in onderwijs en wetenschap, het fatsoen in het algemeen maatschappelijk verkeer en het aanzien van de gewijde welsprekendheid, die door zulk geklets wordt ontheiligd, ongeacht wat voor een man ik ben. Maar als u dat niet wilt of niet kunt, zal ik misschien zelf proberen raad te schaffen. Want ik vind wel dat ik lang genoeg zijn uitbarstingen heb verdragen, waarvan ik weet dat niemand van u daar iets van moet hebben. Er zijn echter bepaalde types die misbruik van zijn karakter maken en als het ware voor een vervelende knoest een minder goede keg gebruiken.Ga naar voetnoot21. Ik geef u dit liever op schrift omdat dat voor ieder van ons gemakkelijker was. Als het schikt en uw gezondheid het toelaat, zal ik morgen in een persoonlijk onderhoud zowel meer vertellen als meer vernemen. Het ga u goed. Leuven, 18 oktober 1520 |
|