1151 Aan Érard de la Marck
Leuven, 8 oktober 1520
Erasmus van Rotterdam groet de hooggeachte prins-bisschop van Luik
Hartelijk gegroet, hooggeachte bisschop. Brenger dezes, Johann Faber, vermaard theoloog van de dominicaner orde, wil graag bij Uwe Hoogheid worden aanbevolen en naar mijn mening verdient hij dat. Keizer Maximiliaan was bijzonder op hem gesteld vanwege de uitzonderlijke bekwaamheden waarmee is hij begiftigd. Met zijn geleerdheid loopt hij niet te koop, hij is snel en soepel van begrip, is bijzonder goed van de tongriem gesneden, heeft een aangenaam en open karakter en is, naar ik meen, volstrekt eerlijk. Hij geniet de gunst van veel Duitse vorsten. Toch zijn er die hem niet mogen; uitmuntendheid gaat nu eenmaal altijd gepaard met naijver. Hij heeft een zeer hoge dunk van Uwe Hoogheid en denkt dat ik bij u nogal wat invloed heb. Als ik enige invloed bij u heb, dan is dat enkel en alleen ingevolge uw vriendelijkheid en niet mijn verdienste. Ik hoop echter dat zijn deugden gedaan krijgen wat hij wil, ook al zou mijn brief dat niet gedaan krijgen.