1146 Aan Johannes Alexander Brassicanus
Antwerpen, 26 september 1520
Desiderius Erasmus van Rotterdam groet zijn jonge vriend, de zeer geleerde Johannes Alexander Brassicanus
Beste Brassicanus, ik feliciteer je ermee dat je nog in de bloei van je jonge jaren al zoveel lof hebt mogen oogsten met je talenten voor retorica en poëtica als weinig ouderen te beurt is gevallen. Ik feliciteer de tijd waarin wij leven omdat zij laat zien dat er in bijna alle landstreken veel van jouws gelijken zijn. Jouw geleerdheid heeft echter een bijzondere glans doordat keizer Maximiliaan je talenten met een lauwerkrans heeft geëerd. De keizer kent deze eer nooit in het wilde weg toe maar slechts na uiterst zorgvuldige selectie én de krans is niet te koop. Hij reikte de krans zelfs nooit aan iemand uit zonder hem een geschenk te geven. Als nu toch eens onze bisschoppen op religieus gebied het voorbeeld dat hij op wereldlijk gebied liet zien, navolgden! Ook al is alles wat met de edele wetenschap te maken heeft, eerbiedwaardig, toch zal de schitterende erekrans, die jij je waardig zult blijven betonen met uiterst geleerde geschriften, nooit verwelken.
Wat het feit betreft dat je Erasmus met al die lofprijzingen eert, of liever overstelpt, je zou er beter aan doen een geslaagder onderwerp voor je welsprekendheid te zoeken. Je schrijft dat je een volbloed erasmiaan bent. Blijf toch vooral steeds goed bezien of je dan wel het juiste voorbeeld hebt gekozen. Bij Erasmus is wellicht iets te vinden wat iemand zou kunnen navolgen, maar wie hem in alles probeert na te volgen, zou daar volgens mij niet verstandig aan doen. Zeker deze generatie zal een volmaakter voorbeeld opleveren, als je ziet hoe overal ‘tal van leerlingen die hun leraren de loef afsteken’Ga naar voetnoot1. opduiken.
Hoe het anderen die als eersten bij ons tegen de drommen barbaren hebben gevochten, te moede is, weet ik niet. Ik voor mij ben zonder meer blij dat ik op deze wijze overvleugeld word en nog meer verheug ik mij werkelijk hierover dat, terwijl in Italië in de begintijd bijna niemand onderricht in de schone letteren gaf zonder daarbij de luister van zijn talent te besmeuren met opvallende karaktergebreken, er nu bijna geen mensen zijn van een onbesprokener en godvruchtiger karakter dan de liefhebbers van de meer beschaafde Muzen.
Het ga je goed, zeer geleerde Brassicanus. Antwerpen, 26 september 1520