1145 Van Frans van Cranevelt
Brugge, 19 september 1520
Frans van Cranevelt groet zijn vriend Erasmus
Ik kan niet nalaten u, in ieder opzicht zeergeleerde heer, te bedanken, al is het dan in de vorm van een nogal stuntelige brief, voor de gunst die u mij onlangs hebt bewezen en die beslist altijd in mijn herinnering zal blijven. Ik stel dat op zo'n hoge prijs dat ik me dat zelfs voor alle rijkdommen van Croesus niet wil laten ontfutselen. Welke gunst dan wel, vraagt u? Dat u mij hebt meegenomen naar uw, ja, nu zelfs onze, zeer innemende vriend More.Ga naar voetnoot1. Na uw vertrek ben ik nog vaak bij hem geweest, op zijn uitnodiging natuurlijk. Het is niet zozeer zijn tafel, nog rijkelijker voorzien dan de Siciliaanse,Ga naar voetnoot2. die ik zo waardeer als wel zijn geleerdheid, vriendelijkheid en gastvrijheid. Ik kom er daarom rond voor uit dat ik u zeer erkentelijk ben en ik wil u mijn dankbaarheid graag laten blijken. Verder vind ik het buitengewoon pijnlijk dat ik u, toen u in Brugge was, zo zelden heb opgezocht. Ik had het druk met allerlei triviale bezigheden en zo is die kans om veel en tegelijk iets goeds op te steken aan mijn handen ontglipt; ik heb er zelfs niet van geproefd. Ik weet wel wat u vertelde over de Vlaamse manieren,Ga naar voetnoot3. maar ben er alstublieft van overtuigd dat ik u met hart en ziel ben toegedaan en door uitgerekend die manieren niet ben aangestoken.
Bij zijn vertrek schonk More aan mijn vrouw een gouden ring met in het Engels daarin gegraveerd: wil goed, al goed. Aan mij gaf hij antieke munten, een gouden en een zilveren, een met de afbeelding van Tiberius en de andere met die van de vergoddelijkte Augustus. Ik wilde dat u dit wist, omdat ik altijd aan wie het maar weten wil, zal blijven vertellen dat ik ook u hiervoor dankbaar moet zijn. Het ga u goed en als ik u ergens mee van dienst kan zijn, vraag mij dat dan. Brugge, 19 september
Onze vriend Fevijn maakt het goed en wil graag dat ik u bij deze uit zijn naam de groeten doe. In het jaar duizend vijfhonderd en twintig