De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 8. Brieven 1122-1251
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
1144 Aan Francesco Chierigati
| |
[pagina 66]
| |
kop en onwijzer dan Morychus;Ga naar voetnoot5. gezond verstand heeft hij ook niet, hij kent geen schaamte en heeft een brutale tong als van een vrouw. Hij laat alle andere onderwerpen liggen en rebbelt alleen tegen Erasmus, geen moment schaamt hij zich of raakt hij vermoeid. Er is nog een andere,Ga naar voetnoot6. in een stralend wit habijt maar met een zwarte ziel, oerdom en onstuimig, zo kribbig dat de hele universiteit last van hem heeft. Toen deze de bul afkondigde heeft hij in zijn toespraak meer over mij dan over Luther gesproken. In zijn openbare colleges noemt hij de naam Luther altijd in één adem met de mijne. Sterker nog, in een bepaald college heeft hij Lefèvre d'Étaples op de vingers getikt, want toen hij had opgemerkt dat Lefèvre d'Étaples en ik het niet eens waren, voegde hij daaraan toe: ‘Ketters zijn het nooit met elkaar eens.’ Twee volgelingenGa naar voetnoot7. van hem uit de dominicaanse broederschap hebben bij het volk zo lachwekkend op mijn goede naam ingehakt dat de kwestie op relletjes leek uit te lopen, ook al deed ik alsof ik van niets wist en de universitaire autoriteiten, die overigens niet erg veel met mij ophadden, zagen zich gedwongen hun het zwijgen op te leggen. In Antwerpen is hetzelfde gebeurd. In Brugge was een minderbroeder,Ga naar voetnoot8. suffragaan van de bisschop van Doornik,Ga naar voetnoot9. de wijn liep hem uit de ogen, die het volk uren aan een stuk tegen Luther en Erasmus opjutte en ons dan wilde dieren en dan weer ezels, kraanvogelsGa naar voetnoot10. en stomkoppen noemde, maar weerleggen deed hij totaal niets. Toen hij in een andere preek ronduit had gezegd dat er in mijn boeken bepaalde ketterijen stonden, kwam iemand van de vroedschap,Ga naar voetnoot11. een geletterd man, naar hem toe en vroeg wat er dan aan ketters in mijn boeken stond. U moet nu eens kijken wat deze schertsbisschop antwoordde. ‘Ik heb de boeken van Erasmus,’ zei hij, ‘niet gelezen. De Paraphrasen wilde ik gaan lezen, maar het was te zeer hoog-Latijn. Ik ben dus bang dat hij naar de een of andere ketterij zou kunnen afglijden, vanwege dat hoog-Latijn.’ Zo zijn bijna allen die hier met veel kabaal Luther bestrijden en die, naar hun zelf voorkomt, de stoel van Rome verdedigen. De waardigheid daarvan | |
[pagina 67]
| |
wordt door iedereen gesteund, maar verstandige mannen zullen nooit deze praatjesmakers tolereren. Als de paus hen zo goed kende als wij hen kennen, zou hij tegen niemand met meer woede optreden dan tegen die heren. Was het maar zo dat mijn invloed op de paus net zo groot was als mijn oprecht enthousiasme voor zijn waardigheid! Ik zou hem raad hebben gegeven die zowel voor hem nuttiger als voor de hele wereld heilzamer had uitgepakt. Met lawaai maken en schrik aanjagen zal misschien het kwaad tijdelijk worden onderdrukt, maar binnen afzienbare tijd komt het dan nog fataler tot uitbarsting. Met deze manier van werken bereik je niet dat minder mensen Luther steunen of dat ze gunstiger over de paus van Rome oordelen, maar dat ze met nog grotere behoedzaamheid hun mening voor zich houden. Ik heb het in ieder geval zien gebeuren dat, door de ergernis die hun gedreig en geschreeuw wekte, wie hem voordien lauw steunden hem ijveriger steunden en dat wie hem voordien maar matig goedgezind waren, hem begonnen te steunen. Voor mij is er niets gevaarlijks aan de hand. Ik word nooit een leraar van dwalingen en evenmin aanvoerder van een opstand. En niettemin zult u nauwelijks geloven op welke manieren ik ben aangespoord om me, al was het maar een klein beetje, in te laten met de zaak van Luther. Als ik hun daar enige hoop op had willen geven, zou Luther er nu totaal anders hebben voorgestaan. Maar laat die gedachte niet bij Erasmus opkomen. Ik heb tot op heden rust en eendracht gepredikt en tot op heden voor Christus gezwoegd. En het einde van mijn leven naakt; ik laat mijn werk niet in de steek en verspeel mijn krans niet. Deze praatjesmakers, schandvlekken van hun orde, laat ik aan Christus ter beoordeling over ofschoon zij zichzelf meer schade toebrengen dan mij, zozeer raakt het volk overal van hen vervreemd. Op het moment geef ik het hele werk van Augustinus uit, verbeterd en van noten voorzien.Ga naar voetnoot12. Als dat achter de rug is, zal ik duidelijk maken hoezeer ik een hekel heb aan dwarsliggers en hoezeer ik van harte de stoel van Rome steun, ook al heeft deze de steun van een wormpje als ik niet nodig. Deze zal nog meer steun ontvangen van ieder fatsoenlijk mens, als de paus met oprecht gemoed de glorie van Christus begunstigt. Want de plaatsbekleder van Christus behoort niet met andere opschik te schitteren dan waarmee Christus zelf geschitterd heeft. Uw brief kreeg ik met een verbroken zegel, let dus goed op wat u schrijft. Komende winter zult u mij in Rome zien, aangenomen dat ik het leven nog heb en mijn gezondheid het toelaat. Het ga u goed, voortreffelijke beschermheer. Doe een goed woordje voor me bij de eerwaarde heer van Worcester.Ga naar voetnoot13. Leuven, 13 september 1520 |
|