De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 8. Brieven 1122-1251
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
1143 Aan Leo X
| |
[pagina 63]
| |
heid én ik schreef aan iemand die ik niet persoonlijk kende. Nadat ik hem als een soort richtlijn enkele voorbeelden onder ogen had gebracht, ga ik om te voorkomen dat de vrijmoedigheid van mijn vermaan bij hem wat te hard zou aankomen, verder als volgt: ‘Ik schrijf u dit niet om u erop te wijzen wat u moet doen, maar opdat u moogt blijven doen waarmee u bezig bent’,Ga naar voetnoot4. waarbij ik me uiteraard voorstelde dat hij uit eigen beweging al zou doen hetgeen ik wilde dat hij deed. Indien de stijl van schrijven die Luther voordien bezigde, naar mijn genoegen geweest zou zijn, waartoe was het dan nog nodig hem omstandig op andere voorbeelden te attenderen? En niettemin is het, naar ik weet, deze passage die bepaalde personen schaamteloos tot een lasterlijke aanklacht hebben verdraaid, maar nog meer hetgeen ik daaraan heb toegevoegd, namelijk dat hier velen hem welgezind zijn. Inderdaad, dat had ik naar waarheid geschreven. Wat bij hem goed is, dat genoot hier de steun van zeer velen, precies zoals dat mijn steun genoot. Dit moest hij weten, vond ik, niet om daardoor gesterkt door te gaan met zijn opruiende geschrijf, maar om zijn stijl te matigen aan de hand van de voorbeelden waarop ik hem had geattendeerd, als hij hun steun wilde blijven genieten. Hoe in Leipzig, waar ze - waarom is onduidelijk - de brief, die strikt vertrouwelijk was, hebben gepubliceerd, de naam van de bisschop van Luik erin is geraakt, begrijp ik absoluut niet;Ga naar voetnoot5. die naam is niet in Bazel erin gezet. Dit is de zuivere waarheid: hij heeft absoluut nooit iets met Luther van doen gehad, evenmin als ik. Maar in het uiterste geval dat zijn naam wél erin gezet zou zijn, zou dat de betekenis daarvan zoals ik die zojuist gaf, niet hebben veranderd. Die brief schreef ik bijna twee jaar geleden en de kwestie had de verhoudingen nog niet zo verbitterd en men was aangespoord om in debat te gaan. Als iemand mij ooit, zelfs als er gedronken werd, heeft horen zeggen dat ik leerstellingen van Luther onderschreef, dan zal ik mij er niet tegen verzetten dat men mij een aanhanger van Luther noemt. Maar, wordt er gezegd, ik heb Luther ook niet met de pen bestreden. Om te beginnen kon ik niets weerleggen als ik het niet eerst herhaaldelijk aandachtig had gelezen. Daartoe ontbrak mij de tijd, want met mijn wetenschappelijk werk had ik het meer dan druk genoeg. Verder vond ik dat de kwestie mijn wetenschappelijke en intellectuele bekwaamheden te boven ging. Bovendien wilde ik die eer niet wegkapen voor de neus van de universiteiten, die hiermee al bezig waren.Ga naar voetnoot6. Ten slotte was ik bang dat ik me de vijandschap van een groot | |
[pagina 64]
| |
aantal belangrijke mannen op de hals zou halen, met name omdat niemand mij hiermee had belast. Indien derhalve vijanden van de schone letteren mij lasterlijk bij u beschuldigen, dan ben ik daartegen achter uw wijs inzicht en achter mijn onschuld veilig verschanst. Ik ben niet zo onverstandig dat ik tegen Christus' hooggeplaatste stedehouder ook maar iets durf te ondernemen, terwijl ik zelfs niet van mening wil verschillen met mijn eigen bisschop. Ik ben niet zo ondankbaar dat ik me niet alle moeite getroost om uw meer dan vaderlijke welwillendheid jegens mij te beantwoorden. Dit beetje talent van mij, wat het ook waard is, zal in dienst staan van de heerlijkheid van Christus en van de rust binnen de christelijke kudde. Wie daar een tegenstander van is, vindt mij tegenover zich. Luther heb ik zelfs toen de hand niet boven het hoofd gehouden, toen het iedereen min of meer vrijstond hem te steunen. Ik heb slechts de wijze van bestrijden gewraakt, niet omdat ik bezorgd was voor Luther, maar omdat ik bezorgd was voor het gezag van de godgeleerden. Ik zag dat de kwestie haar oorsprong vond in weerzin tegen de talen en, zoals dat heet, de schone letteren. Ik zag dat de kwestie bij het volk werd behandeld met verbitterde haat en oproerig geschreeuw, waarmee zij niets anders bereikten dan dat zij de werken van Luther grotere bekendheid bezorgden en bij het gewone volk de belangstelling om die te gaan lezen bevorderden. Als zij Luther eerst hadden weerlegd en uit de harten van de mensen verbannen en daarna zijn boeken hadden verbrand, hadden zij de complete Luther zonder heel de wereld in opschudding te brengen kunnen wegvegen, als hij dat tenminste verdiende zoals die heren verkondigden. Vrije en grootmoedige geesten willen graag onderricht worden, zij willen niet worden gedwongen. Deze werkwijze had de godgeleerden gebaat en Luther geschaad, indien bepaalde lieden het tenminste niet verkeerd begrepen. Ik had me voorgenomen de winter in Rome door te brengen om een aantal passages in de bibliotheek van Uwe Heiligheid te raadplegen, maar die bijeenkomsten van de vorstenGa naar voetnoot7. hebben mij dat belemmerd. Ik hoop dat ik de volgende winter bij u ben. Christus, de almachtige, behoede uwe heiligheid. Leuven, 13 september 1520 |
|