De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 8. Brieven 1122-1251
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1139 Aan Willibald Pirckheimer
| |
[pagina 51]
| |
haald, juist dat feit als een knap staaltje werk en de hoofdprijs had beschouwd. Ik kende die man door en door en was volkomen op de hoogte van alle omstandigheden van de affaire. Vervolgens had Lee, die op dit gebied zijn vak wonderwel verstaat, met de gekste trucs twee jaar lang voor elkaar gekregen dat iedereen vol verwachting uitkeek naar zijn Aantekeningen.Ga naar voetnoot4. Hij schreef ontelbare brieven, waarvoor hij de beschikking had over een aantal klerken. Hij stond vooraan bij het begroeten van buitenlands bezoek, vooral Engelsen, die hij met etentjes inpalmde en voor wie hij vervolgens kunstig verzonnen leugens opdiste. Daarbij wendde hij echter een zeldzame bescheidenheid voor om met nog meer geloofwaardigheid de goede naam van zijn naaste te kunnen afbreken. Als ze weggingen, liet hij hen, beladen met leugens van allerlei slag, vertrekken. Sommigen kregen zelfs te zien wat er bijgeval in zijn Aantekeningen stond dat op het eerste gezicht nogal aannemelijk leek. De gunst van kloosters, bij voorkeur die waarvan hij wist dat deze bij het volk in geur van heiligheid stonden, kocht hij met geschenken, etenswaren en wijn. Hij had overal zo zijn mensen aan wie hij een rol in dit toneelstuk had toebedeeld en die waren in hun werk allemaal even actief. Zo is het ten slotte gekomen dat zelfs zij die mij goed kenden en dachten dat zij Lee kenden, zich zorgen gingen maken. Had ik dus niets geantwoord, dan bestond het gevaar dat nogal wat mensen zich binnen een paar maanden van mij zouden distantiëren en een aanzienlijk deel van de vruchten waar ik met al die doorwaakte nachten op uit was, verloren zou gaan. Want het verlies van mijn eigen goede naam zou mij maar heel oppervlakkig beroerd hebben. Waarom zou ik immers bang zijn een deel van mijn reputatie op te offeren aan de christelijke studie, als ik daaraan een groot deel van mijn leven opoffer? Daarom heb ik aan Lee zo geantwoord dat ik hem de roem ontnam waarop hij in zijn dwaasheid hoopte, zonder de waardering die ik vanouds voor mijn terughoudendheid geniet, te verliezen. Je kent nu, beste Willibald, de beweegredenen van mijn besluit, waarvan ik niet echt spijt heb; ook al heb ik geen enkel verlies van tijd zo erg gevonden als het verlies van die anderhalve maand waarin ik de kletspraat van Lee, even onaantrekkelijk als dom en venijnig, las én weerlegde. Verder ben je bang dat mijn milde toon veel mensen tot lasterpraat aanzet. Persoonlijk vind ik het een groter gevaar dat er, wanneer lasterpraat tot lasterpraat aanzet, geen einde komt aan de waanzin, aangezien het debat nu al bijna in razernij is ontaard. Dit had God voor toen hij verbood dat iemand wraak op Kaïn zou nemen; anders zou immers aan het over en weer wraak nemen ten slotte geen einde komen.Ga naar voetnoot5. Hoe dat ook zij, ik wilde nog liever door een meu- | |
[pagina 52]
| |
te leugenaars onder de voet gelopen worden dan dat ik mijn trots dat ik in mijn publicaties nog niemand had zwartgemaakt, kwijtraakte. Lee heeft het immers aan zichzelf te danken als mensen geen hoge dunk van hem hebben. Je vermoedt voorts dat Lee is overgehaald om als een soort toneelspeler de rol van de monniken en godgeleerden te vervullen. Hoezeer ik geloof dat zijn optreden zekere personen die de schone letteren slecht gezind zijn, welkom was, ik ben toch eerder van mening dat bij hem zijn eigen aanleg, die van nature deze neiging heeft, het meeste gewicht in de schaal heeft gelegd. Hij is nooit anders geweest, vertellen degenen die hem als jongen hebben gekend. Hij was altijd al onbesuisd en aanmatigend. Hij was afgunstig op iedereen en kon niet hebben dat iemand hem inhaalde, laat staan voorbijstreefde. Hij wilde dat hij als enige hoog gewaardeerd werd, hunkerde naar een beetje roem en was buitengewoon eigenwijs. Zo was hij als jongen, zo was hij als jongeman en zo is hij ook nu als volwassen man, behalve dan dat bij het klimmen van de jaren de gebreken meestal ernstiger worden. Laten we hopen dat hij dan tenminste als grijsaard zichzelf ontrouw wordt! Je wenst me geluk ermee dat ik zeer vele, even geleerde als invloedrijke vrienden heb en je stelt dat mij de roep van onsterfelijkheid ten deel is gevallen vanwege het gehalte van mijn werk en dat ik boven alle afgunst verheven ben. Beste Willibald, dat doe je natuurlijk uit vriendelijkheid. Zo steekt jouw vriend, die van alle kanten belaagd wordt door listen van lasteraars, met je meelevende troostwoord naar jouw idee een hart onder de riem. Om dat soort onsterfelijkheid maal ik niet en dat mijn werk zo verdienstelijk is, onderschrijf ik niet. Ik spande me met mijn werkzaamheden slechts in om de wetenschap wat te bevorderen en om de mensen ertoe te brengen de onversneden leer van Christus te omarmen. Maar ik ben bang dat het de verkeerde kant opgaat. Zij die godvruchtig waren, hadden vroeger totaal geen belangstelling voor de scholastieke en twistzieke godgeleerdheid en walgden ervan, maar zij hadden nog niet van de waarheid van het evangelie geproefd of zij monterden op. Maar zij die hun eigen glorie boven de glorie van Christus stellen, hebben zo duchtig gekonkeld dat ik bang ben dat de zaak de verkeerde kant opgaat. En dat is dan het werk van mensen die bij het gewone volk doorgaan voor het licht der wereld en het zout der aarde!Ga naar voetnoot6. Tegenwoordig is het vroom en godvruchtig als je preek niet gaat over de waarheid van het evangelie, maar dat je, alsof je op de markt stond,Ga naar voetnoot7. met vuige leugens tekeergaat tegen de goede naam van je naaste. En wat een ontaarde slechtheid: om de haat tegen bepaalde mensen aan te wakkeren en om bij | |
[pagina 53]
| |
vorsten, bij wie ze in het gevlij willen komen, in de gunst te geraken, verkondigen ze aan het volk standpunten die zij voor zichzelf veroordelen. De nieuwe boeken wijzen zij af, maar die danken aan de schone letteren, die zij nog erger haten dan een hond en een slang, hun pittige smaak.Ga naar voetnoot8. Om hier echter in te gaan op het onderricht dat zij ons ondertussen in hun eigen nieuwe boeken geven, daar heb ik in de gegeven omstandigheden geen tijd voor en ook geen zin in. En toch schaam ik me wanneer ik weer denk aan hetgeen zij zich niet schamen te schrijven. Over Luther ga ik niets anders meer zeggen dan het enige wat op dit moment straffeloos mogelijk is. Ik vind het verschrikkelijk droevig dat zo'n grote geest, die voorbestemd leek om een werkelijk voortreffelijk werktuig te worden om de waarheid van het evangelie uit te bazuinen, door het dolzinnige geschreeuw van zekere lieden zo verbitterd is geraakt. Om je verslagje over de criticus van mijn vogelvreterijGa naar voetnoot9. heb ik nogal moeten lachen en ik geef toe dat ik jou, die mij zo goed verdedigd hebt, daarvoor wel een presentje schuldig ben. Je steekt nu wel geestig de draak met die heerlijke en gelukzalige ledige tijd van Lee,Ga naar voetnoot10. maar, gekheid terzijde, ging hij nu tenminste maar weer eens niets doen, nu hij de ongewisheid van de krijgskansen heeft leren kennen. Ze vertellen echter dat hij alles op alles zet om de strijd weer aan te gaan. Hij geniet daarbij de steun van een bepaalde abt,Ga naar voetnoot11. die werkelijk het toppunt van achterlijkheid is en als enige over de kletskoek van Lee spreekt als de ‘gewijde aantekeningen’. Wie gelooft nu nog dat Lee over zelfs maar een greintje gezond verstand beschikt? Hij geneert zich immers niet, terwijl het zo smadelijk voor hem is afgelopen, het strijdperk opnieuw te betreden. Maar doet hij dat, dan ga ik zeker niet meer met dat uitschot in debat. Van nogal wat Duitse geleerden kreeg ik bundels of beter gezegd hele boeken aan brieven toegestuurd, waarin ze van Lee volstrekt niets heel laten. Die heb ik allemaal achtergehouden; ik heb ze zelfs aan niemand laten lezen, omdat ik wil dat aan dit drama een einde komt, of omdat ik niet wil dat Lee het waard lijkt te zijn dat zoveel en zulke capabele mannen hun pen tegen hem scherpen. Daarom hoop ik dat het beslist spel en scherts is, zoals ik denk dat beslist het geval is, dat jij dreigt dat Duitsland ieder jaar een lofdicht aan Lee gaat opdragen. Want als dat gebeurt, dan gaat hij helemaal van zichzelf denken dat hij God is. Bij de voorbereiding van mijn vertrek uit Duitsland gedraag ik me helemaal als een soort Callipides.Ga naar voetnoot12. Ik zal graag een bezoek brengen aan jouw | |
[pagina 54]
| |
paleis, als dat tenminste zonder grote omweg kan gebeuren. Maar zelfs een hutje vind ik schitterender dan ieder paleis, als Willibald daar maar in woont. Je zegt dat bij de komst van keizer Karel de pest geweken zal zijn. Welke wichelaar heeft je voorspeld dat dit het geval zal zijn? Je schreef me wat Oecolampadius heeft gedaan;Ga naar voetnoot13. ik had uit een brief van hem al min of meer begrepen dat dit stond te gebeuren. Of hij dat nu weloverwogen heeft gedaan of in een vlaag van verstandsverbijstering, teruggedraaid kan het niet worden en we moeten er dus maar voor bidden dat het voor hem en ons zo gunstig mogelijk uitpakt. Ik zie dat de samenleving in alle opzichten zo verdorven is, dat naar mijn mening in geen enkel tijdperk de schaamteloosheid, stompzinnigheid en misdadigheid een grotere vrijheid hadden. Soms heb ik zin om ergens heen te vluchten, maar ik vrees dat de narigheid mij volgt, waar ik ook naartoe ga. Daarom vind ik het veiliger het geneesmiddel voor dit kwaad bij mezelf te zoeken, eerder dan in een verandering van mijn woonplaats of mijn manier van leven. Wat een geluk dat Christus in deze dichte duisternis van verdorvenheid ons de vonken van de leer van het evangelie heeft nagelaten. Het ga je goed, voortreffelijke heer. Leuven, 5 september 1520 |
|