De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 8. Brieven 1122-1251
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1135 Van Ulrich von Hutten
| |
[pagina 44]
| |
zoek durft te doen, aangenomen althans dat hij ook nog op inwilliging daarvan hoopt, of dat hij mijn uitlevering verlangt van zo'n vooraanstaand persoon met zulke kwaliteiten? En dus moeten we er nu echt van uitgaan dat hij blind is, maar dan wel omdat zijn verstand het gezichtsvermogen ontbeert. Hij heeft ook een legaatGa naar voetnoot2. gestuurd naar keizer Karel, die zich buitengewoon inspant om mij moeilijkheden te bezorgen. En dat is, naar ik heb gehoord, wat die lui aan het bekokstoven zijn, de slimmeriken. Van mij denken ze echter dat ik buitengewoon benauwd ben, hoewel onlangs van hen is vernomen dat de voorwaarden heel eervol zijn, als ik het slik dat er met mij over vrede wordt gesproken. Dat proberen ze, nu ze in de gaten hebben dat ik ontsnapt ben. Want ik was al uit Mainz vertrokken, misschien wel kort voordat zij besloten te doen wat bij zulke lieden paste. Ik was namelijk door vrienden gewaarschuwd en had zelf ook al een zeker vermoeden. U vraag ik dat u zich volledig afzijdig en uw pen in bedwang houdt om u zo voor ons te behouden. En luister nu naar mijn raad, die ik u in vertrouwen op onze vriendschap geef. Toen de kwestie-Reuchlin op haar hoogtepunt was, had het er alle schijn van dat u voor die lui banger was dan u paste. En laatstelijk met Luther, toen probeerde u met alles wat in uw vermogen lag diens tegenstanders ervan te overtuigen, dat u van de verdediging van de gemeenschappelijke zaak van de christenheid volstrekt niets moest hebben, terwijl die wisten dat u daar totaal anders over dacht. Het dunkt me dat u toen toch niet erg fraai hebt gehandeld. Ik weet natuurlijk aan welke vriend ik schrijf en dat het absoluut niets voor u is mij deze kritiek kwalijk te nemen. Ik heb wat de mensen vertelden met tegenzin aangehoord, maar ik heb het toen wél voor de goede naam van mijn vriend opgenomen, ofschoon er iets speelde wat juist voor mij onaangenaam was. Omdat nu mijn eigen belang op het spel staat, verheel ik u niets. En u moet daarom goedvinden dat hij die u altijd zeer hoog heeft gehad en die ook nu buitengewoon graag uw waardering zou willen genieten, als dat maar enigszins mogelijk is, u het volgende vraagt: laat u niet iets dergelijks ontglippen als wij in het geval van Luther en van Reuchlin zagen gebeuren. U weet hoe triomfantelijk betrokkenen nog steeds bepaalde brievenGa naar voetnoot3. van u laten rondgaan, waarin u probeert te ontkomen aan hun ongenoegen en dit op een nogal misselijke manier op anderen afwentelt. Zo heb u bijvoorbeeld de Epistolae obscurorum virorum (Brieven van duisterlingen) afgekraakt,Ga naar voetnoot4. waarover u eerder zeer te spreken wasGa naar voetnoot5. en van Luther veroordeelt u dat hij roerde in wat onaangeroerd moest | |
[pagina 45]
| |
blijvenGa naar voetnoot6. en dat terwijl juist u in uw boeken diezelfde pestilente modderpoel in tal van passages onder handen hebt genomen. U bereikt daarmee toch niet dat betrokkenen gaan geloven dat u dat volstrekt niet meer zo meent. Op deze manier benadeelt u ons en komt u evenmin bij hen in de gunst te staan. Het is nog erger, door te ontkennen wat zo duidelijk is, strijkt u hen tegen de haren in en wekt u hun ongenoegen op. Wat nu de zaak die ik voorsta, betreft, het beste wat haar zou kunnen overkomen is natuurlijk dat u daaraan in een van uw publicaties uw zegen zoudt geven, maar als u bang bent dat u zich daarmee enig ongenoegen op de hals haalt, heb dan tenminste voor mij over dat uw angst voor deze of gene u er niet toe brengt kleinerend daarover te spreken, maar laat haar dan maar liever volledig links liggen. Ik weet immers hoeveel nadeel een enkel door u geschreven woord mij kan berokkenen, als het erop lijkt dat u daarin wat ik voorsta, weerlegt of in ieder geval niet goedkeurt. Ik schreef u dit vrijmoedig, zoals aan een vriend. Het ga u goed. Vanuit de burcht van het geslacht Hutten, 15 augustus 1520 Aan Desiderius Erasmus van Rotterdam, godgeleerde en dierbare vriend |
|