De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 8. Brieven 1122-1251
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1134 Aan Sebastian von Rotenhan
| |
[pagina 43]
| |
dat doel is iedere handlanger welkom. Ik weet niet wat de wijsbegeerte mij oplevert, maar zeker is wel dat mijn goede geweten mij in staat stelt om het krankzinnige streven van lieden als zij liever te verduren dan na te volgen. En nu doet een man als u met bovendien uw reputatie het aanbod mij tegen Lee te helpen, als de Duitsers mij in de steek mochten laten. Zo hogelijk als ik uw ongelofelijk vriendelijke geste op prijs stel, zo beslist weiger ik daarop in te gaan. Ik mag er niet aan denken dat heren van een dergelijk kaliber aan Lee de geweldige eer bewijzen dat zij in slaglinie met hun pen op hem aanvallen. Ik wens hun een eervoller thema toe! Ik heb met deze kwestie al anderhalve maand verdaan en dat lijkt me meer dan voldoende.Ga naar voetnoot6. Lee schreef namelijk zo dat hij niemand zozeer ergerde als degenen die zich de meeste zorgen maakten om zijn reputatie. Dat eerbewijs kreeg hij zelfs van mijn vijanden. Een arrogantere domoor heeft nooit bestaan. En toch noemt hij dit een dispuut. In dichtregels van SenecaGa naar voetnoot7. voorspelt u mij onsterfelijke roem, maar de goden moeten maar zien wat zij met mijn vermaardheid bij het nageslacht doen, als het maar ten goede komt aan die studiën die ons bij Christus aanbevelen. Want wie heeft niet door dat de wereld geleidelijk afglijdt naar een barbaars en tiranniek bestel? Zij is al geruime tijd in barensweeën, maar wat zij gaat baren, ik weet het niet. Ik wil, als dat me is gegeven, graag mijn bijdrage leveren, maar ik wil geen onlusten veroorzaken. Het ga u goed. Beveel mij aan bij uw vorst. Leuven, 13 augustus 1520 |
|