1133 Aan Guillaume Budé
Antwerpen, 9 augustus 1520
Erasmus groet zijn vriend Budé
Mijn beste en tevens geleerdste vriend. Als More en Brie volkomen vreemden voor mij waren, dan zou het mij omwille van de letteren nog veel verdriet doen dat twee zo belangrijke hogepriesters van de Muzen in zulke venijnige schotschriften op elkaar inhakken,Ga naar voetnoot1. zeer tot nadeel van de wetenschap en tot grote vreugde van hen die al geruime tijd met de schone letteren in oorlog zijn. Daar zij allebei vrienden van mij zijn, de een zelfs een boezemvriend, kan ik onmogelijk onder woorden brengen hoe bitter het voor mij is dat er tussen hen zo'n onenigheid is ontstaan. Van ieder van hen bewonder ik het talent en steun ik bovendien de reputatie. Zij hebben voor elkaar een geweldige minachting. Wat kan er van wederzijdse minachting echter anders komen dan een steeds maar verergerende vijandschap? Ik heb mijn uiterste best gedaan om bij More te bereiken dat hij deze zaak zwijgend langs zijn koude kleren zou laten afglijden en ik had hem zover, als Brie nu maar niet zo tergend de spot had gedreven met die passage waarin naast lof voor de koning óók, althans volgens Brie, kritiek op diens zoon staat.Ga naar voetnoot2. Het is geen grapje wanneer je met Jupiter te doen hebt. Als je die niet met de voorgeschreven gebeden benaderde, liep het slecht met je af. Niet dat More iets van zijn huidige heer te duchten heeft. Vanwege zijn uitzonderlijke gaven is More hem immers ongeëvenaard dierbaar. Brie heeft niettemin laten zien dat hij More de grond in wil boren.
Hetgeen Brie tegen More aanvoerde, ging weliswaar naar ieders oordeel veel te ver, maar zijn haatgevoelens zijn daarmee nog steeds niet tevredengesteld. Elke gelegenheid om More een hak te zetten, grijpt hij aan. Er verschijnt van hem niets waarin hij More niet omstandig aanvalt, ook al heeft deze nog steeds niet gereageerd. Ik snap absoluut niet wie Brie daartoe zo aanzet. Ik verzoek je dringend dat jij met jouw gezag, omwille van de Mu-