1132 Aan Thomas Wolsey
Antwerpen, 7 augustus 1520
Erasmus groet de zeer eerwaarde heer Thomas, kardinaal van York en kanselier van heel Engeland
Ik heb zo'n lange reis naar CalaisGa naar voetnoot1. gemaakt en ben daar zoveel dagen gebleven, om het genoegen te smaken van een onderhoud met Uwe Hoogheid. Uw drukke bezigheden hebben mij dat echter niet gegund. Ik weet dat uw bezigheden altijd uiterst gewichtig zijn, maar ik merkte dat ze op dat moment zo gewichtig waren, dat ik u na de eerste begroeting niet durfde te storen met een uitgebreider onderhoud. Ik ben u dankbaar voor de uitzonderlijke gunsten die Uwe Eminentie mij tot nu toe heeft betoond, hoewel zij deze niet zozeer aan mij bewijst als aan de schone letteren, waarvoor ik mij in mijn slapeloze nachten afmat. Ik wilde u met een tastbaar bewijs laten blijken dat ik dat niet vergeten heb en u erkentelijk ben, maar tot nu toe ontbrak het de wil aan een goede gelegenheid. Niettemin heb ik u in ieder geval voorlopig met een werkje - wat dat ook waard is - althans enigszins van mijn genegenheid laten blijken.Ga naar voetnoot2. Ik hoop nu maar dat u met de uw eigen vriendelijkheid dat niet te min vindt.
Duitsland briest en tiert tegen Lee als door een horzel gestoken in ontelbaar veel schotschriften. Ik ga daar in mijn brieven zoveel als ik kan tegenin. Zij beweren echter dat ze Lee nooit zullen sparen, dat ze zijn landgenoten wél zullen sparen en slechts in zoverre mij mijn zin zullen geven. Ik vind het raadzaam dat Lee iets schrijft waarmee hij de Duitsers, die hij met zijn misselijke laster aan mijn adres heeft geërgerd, wat kalmeert. Ik zal me er dan van mijn kant voor inspannen dat aan dit drama een einde komt.
Brenger dezes, Christophorus Palaeologos, een monnik van de berg Sinaï, is een man die volgens betrouwbare getuigen van voorname geboorte en een goed christen is. Bovendien is hij, zoals ikzelf uit de huiselijke omgang weet, rechtschapen, bescheiden en niet ongeestig. Hij wil graag wat geld inzamelen om zijn klooster er weer bovenop te helpen. Dat ondervindt hoe waar de uitspraak van Hesiodus is, dat een kwade buur een ramp is.Ga naar voetnoot3. Zozeer is dat klooster door de Saracenen uit de buurt geplunderd. Hier was zijn oogst uiterst mager, misschien omdat wij meer op de penning zijn of omdat de interesse voor aflaten in het algemeen overal flink begint terug te lopen. Hij hoopt dat zijn oogst bij u wat rijker zal zijn, wat ongetwijfeld zo zal zijn als Uwe Hoogheid, naar ik hoop, hem welwillend helpt. En dat gaat u doen naar ik verwacht, ter wille van de vrome zaak of anders van de rechtschapen man. Ik zou immers niet durven vragen dat een aanbeveling van zo'n onbetekenend persoon als ik bij zo'n belangrijk man als u enig gewicht in de schaal zou leg-