nen leiding geeft, met deze uitbreiding van het curriculum haar aanzien vermeerdert en verfraait. Deze lof voor uw vooruitziende blik verdient u in het bijzonder omdat u dit bereikt zonder de opschudding die, naar ik zie, elders het gevolg is van de kortzichtigheid van zekere heren. De schone letteren moeten op zo'n manier bij de academies ingang vinden, dat zij niets weg hebben van een vijand die alles komt slopen, maar eerder als een bezoeker die van lieverlede wordt opgenomen in een hoffelijke onderlinge omgang. Van opschudding moest ik nooit iets hebben en als ik het niet bij het verkeerde eind heb, bereik je met kalm overleg meer dan met onbeheerste kracht. Ik vind het de taak van fatsoenlijke mannen zo van nut te willen zijn, dat zo min mogelijk mensen daarbij nadeel ondervinden en het liefst niemand, als dat mogelijk is. Die levenloze godgeleerdheid die alleen wil disputeren, was dermate zinloos geworden, dat het nodig was haar terug te roepen naar de bronnen. Maar ik zou toch liever zien dat men zelfs deze godgeleerdheid hervormt dan verwerpt, of anders in ieder geval gedoogt totdat er een betere opzet voor de godgeleerdheid voorhanden is. Luther heeft op veel misbruiken overtuigende kritiek geleverd. Had hij die maar wat hoffelijker geformuleerd! Hij zou dan meer weldoeners en medestanders hebben en voor Christus een rijkere oogst binnenhalen. Het zou echter onjuist zijn hem op die onderdelen waar hij gelijk had, geheel in de steek te laten. Anders durft later niemand meer de waarheid te zeggen. Ik heb er de positie noch de bekwaamheid naar om over zijn leer uitspraken te doen. Tot nu toe heeft hij de wereld ongetwijfeld een dienst bewezen. Een
aantal mensen is ertoe gebracht om de boeken van de vroege godgeleerden open te slaan, sommige uit persoonlijke belangstelling, andere om het Luther lastig te maken.
Ik zou voor Draconites bij u een goed woordje willen doen, ware het niet dat hij reeds door zijn levenswandel, door zijn vriendelijke en rechtschapen inborst, noodzakelijkerwijs door iedere fatsoenlijke man hogelijk werd gewaardeerd. Ik weet dus hoezeer ik in deze niets kan uitrichten. Als er echter iets is waarmee ik uw academie van nut kan zijn of aan haar renommée nog iets kan bijdragen, dan zal ik het bewijs leveren dat het mij aan alles eerder ontbreekt dan aan goede wil en genegenheid. Het ga u goed. Leuven, 31 juli [1518].
Eigenhandig ondertekend door
Erasmus van Rotterdam