De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 8. Brieven 1122-1251
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1125 Aan hertog Georg van Saksen
| |
[pagina 17]
| |
kends had, te overtreffen. En aan uw roem zal het in de ogen van het nageslacht bepaald geen alledaagse glans verlenen dat u nu zo uiterst lofwaardig wedijvert met de zeer doorluchtige hertog Frederik, onder wiens bescherming de voortreffelijke letteren in Duitsland rijkelijk beginnen te bloeien. Wat heeft hij in verbazend weinig jaren die zozeer kwakkelende academie toch een grote renommée bezorgd! Ik moet me al erg vergissen of het feit dat hij de christelijke zaak met behulp van de oude talen en de meer verfijnde letteren zowel luister bijzette als op de been hield, zal in de ogen van het nageslacht niet het minste deel van zijn roem zijn. En dus laat u het in dit strijdperk der ere niet toe dat het erop zou lijken alsof u de mindere van uw neefGa naar voetnoot3. bent. Onder uw leiding en dankzij uw weldadigheid is immers onmiskenbaar de academie van Leipzig, vanouds al vermaard en in aanzien vanwege de traditionele studies, nu dankzij u door de uitbreiding met de meer verfijnde letteren zo vermaard geworden, dat zij nauwelijks voor een andere onderdoet. Met uw vrijgevigheid hebt u de getalenteerde Petrus Mosellanus, een jonge man van een nu al grote eruditie maar bovendien nog uiterst veelbelovend, bemoedigd en vooruit geholpen. Zo hebt u ook Heinrich Stromer, die om zijn volstrekte onkreukbaarheid en uitzonderlijk scherp verstand al geruime tijd aanzien genoot, naar die stad weten te lokken om daar - uitzonderlijk geleerd medicus als hij is - een sieraad van de academie en een uiterst waardevol lid van de vroedschap te zijn. Evenzo begunstigt en ondersteunt u Simon Pistoris, hoogleraar in de rechtsgeleerdheid, en eveneens Georg von Breitenbach, die niet minder befaamd is om zijn colleges in de rechtsgeleerdheid dan om zijn familiewapens. En zelfs de vroedschap volgt bijna in haar geheel met de overige magistraten het voorbeeld van hun voortreffelijke vorst en bewijst op alle mogelijke manieren eer aan de meest verheven studiën en begaafdheden. Al die mannen, hoever van mij verwijderd ook, heb ik leren kennen uit brieven van mijn vrienden en de publiekelijk over hen gezongen lof. Ik zou beslist menen dat de wetenschap het hier uitzonderlijk goed maakt, ware het niet dat tweedracht nogal wat roet in het eten gooit. De goden hebben het zo beschikt: bij de mensen is niets in alle opzichten zo geslaagd, dat zelfs geen enkel vlekje het ontsiert. Ik stel vast dat er van weerskanten fouten worden gemaakt. Zij die bij de studie verbeten vasthouden aan de oude richting, staan niet erg vriendelijk tegenover de moderne vormen van studie en beschouwen hen die veel nuttigs aandragen, als hun vijanden. Anderzijds dringen de vernieuwers van de klassieke literatuur liever binnen alsof zij alles willen vernielen, dan dat zij met hoffelijkheid proberen gastvrij en als | |
[pagina 18]
| |
vrienden opgenomen te worden. Ik geef toe dat beide zijden fouten begaan, maar verreweg het meest onbehoorlijk is toch het gedrag van hen die de betere vormen van studie verwoed van de hand wijzen en zichzelf de voordelen daarvan misgunnen. Zij hebben het over niets anders dan ketterijen, kerkscheuringen en antichristen, en maken van onbenullige kwesties gruwelijke drama's. Het zal dus ook, zeer doorluchtige vorst, een taak van u in al uw wijsheid zijn deze leerstellige tweespalt met uw wijsheid te beslechten. Dat gebeurt indien iedereen zijn eigen leerstoel tot groter aanzien brengt zonder zich over die van een ander laatdunkend uit te laten. Heinrich von Eppendorf, een zeldzaam getalenteerd jongmens, overhandigde mij een uit uw mijnen gedolven klomp ruw zilver, die mij niet minder welkom was dan wanneer u mij een Attisch goudtalent had gestuurd; trouwens, alles wat van een vorst als u afkomstig was, zou voor mij zeer waardevol zijn. Ik ga er mijn best voor doen dat het niet lijkt alsof u deze weldaad aan een ondankbaar persoon hebt betoond. Moge de almachtige Christus Uwe Hoogheid nog zeer lang in goede gezondheid voor ons en de studie van de schone letteren bewaren. Leuven, 31 juli 1520 |
|