1122 Aan Matthias [Meyner]
Leuven, 30 juli 1520
Erasmus van Rotterdam groet de zeer geachte heer Matthias, tiendgaarderGa naar voetnoot1. van Zijne Doorluchtigheid Georg, hertog van Saksen
Van harte feliciteer ik u, zeer geachte heer, met de gelukkige omstandigheid dat u, eindelijk bevrijd van de onbevredigende en vervelende bezigheden aan het hof, besloten hebt uw oude dag aan onze verheven wetenschap te wijden. Als jongen hoorde ik in Holland al eens de naam vallen van hertog Albrecht,Ga naar voetnoot2. de vermaarde en ervaren veldheer. Toen ik lang geleden in Engeland was, beschreef diens kanselierGa naar voetnoot3. mij eens de bewonderenswaardige hertog Georg en de algemene mening stemde met diens woorden verrassend overeen. Daarna leerde ik niet lang geleden de meer dan heldhaftige deugden van hertog Frederik kennen, niet alleen uit de loftuitingen van onze vorsten, maar ook uit de brief en geschenken die hij me zelf stuurde.
Heinrich von Eppendorf, een jongeman van een zeldzaam karakter, wiens voorkomen alleen al een hoogstaande geest verraadt, heeft mij namens u drie klompjes ruw zilver zoals dat uit uw mijnenGa naar voetnoot4. gedolven wordt, overhandigd; het kleinste was rood, het grootste was grijs en het middelste was bleek van kleur. Wat mij het meeste genoegen deed, was het nieuwe ervan, omdat ik zoiets nog nooit had gezien. Als u evenwel schrijft dat ik hunkerde naar uw zilveraders, weet dat ik voordien nog nooit aan uw erts had gedacht. Om iets tegenover uw vrijgevigheid te stellen kan ik u op het moment alleen maar een Erasmus in lood opsturen;Ga naar voetnoot5. persoonlijk ben ik meer van klei of misschien wel van iets nog minderwaardiger dan klei.
Verder begrijp ik niet waarom u mij uw achternaam niet gunt; die kon ik