mus had in aanwezigheid van de rector van de universiteit, Godschalk Rosemondt (brief 1162 aan Thomas More). De rector, die voor alle zekerheid tussen de twee gesprekspartners in was gaan zitten, wilde beide partijen tot verzoening brengen nadat Erasmus zich per brief over Baechem had beklaagd (nr. 1153). Vincentius Theoderici kreeg zijn trekken thuis als geadresseerde van een vermanende en soms ronduit beledigende brief (nr. 1196). Bij het gereedmaken van de brief voor publicatie in de Epistolae ad diversos is de naam van de aangesproken persoon vervangen door X, maar ergens in het midden is één keer Vincentius blijven staan.
De wijze waarop Erasmus beide tegenstanders aanpakt, lijkt weinig te stroken met de gedragslijn die hij Justus Jonas voorhoudt, maar men mag niet vergeten dat deze conservatieve theologen, die zich gedroegen als onruststokers, hem ten diepste antipathiek zullen zijn geweest. Op 7 november 1519 had de Leuvense universiteit in navolging van Keulen de werken van Luther veroordeeld. Een uitgebreide opsomming van de moeilijkheden die Erasmus er ondervond, is te vinden in brief 1225 aan Pierre Barbier, die op herstel van de vriendschap met de theologen had aangedrongen. Het zal niet alleen om gezondheidsredenen zijn geweest dat Erasmus de zomer en een deel van de herfst van het jaar 1521 doorbracht in Anderlecht. Daarna vertrok hij naar Bazel, waar hij tot 1529 zou wonen.
Ook in dit deel ontbreekt Guillaume Budé niet. Hij ontving een boeiend exposé over de opleiding die Thomas More zijn dochters gaf (nr. 1233). De Franse geleerde, die zich niet aan deze nieuwigheid waagde, kon een voorbeeld aan hem nemen! Ook wordt hem ingepeperd dat hij in eerdere brieven had geklaagd dat de filologie hem dubbel nadeel had toegebracht, verlies van gezondheid en van bezit. Erasmus zegt dat More juist kijkt naar de voordelen die de boeken hem hebben gebracht. In dit verband komt de opvatting ter sprake dat fervente beoefening van de studie zou leiden tot vervreemding van de maatschappij. Erasmus benadrukt dat dit bij More allerminst het geval is. Het onderwerp hield hem kennelijk op dat moment bezig, want het komt terug in twee andere brieven uit dezelfde tijd (nrs. 1237 en 1243), waar hij soortgelijke opmerkingen maakt.
De brief aan Budé is nog in Anderlecht geschreven. De eerste uit Bazel (nr. 1242) is gericht aan Stanislaus Thurzo, broer van de overleden bisschop van Wrocław. Diens dood lijkt Erasmus werkelijk te hebben geraakt, ondanks het feit dat zij elkaar alleen via boeken en brieven hebben gekend. Pas in 1906 voor het eerst gedrukt is een brief waarin Konrad Peutinger beschrijft hoe zijn vrouw hem op een zondag van zijn muntenverzameling en Tacitus afhaalt omdat ze iets bijzonders had ontdekt in Erasmus' uitgave van het Nieuwe Testament (nr. 1247). Blijkens de laatste brief die in dit deel is