De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1121 Van Ulrich Zasius
| |
[pagina 337]
| |
dat er in de hele wereld onder de geleerden, vooropgesteld dat zij goede mensen zijn en van nut willen zijn voor de samenleving, niemand is te vinden die de onzalige bedoelingen van Edward niet ten stelligste afkeurt en niet bereid zou zijn de strijd tegen hem aan te gaan ten behoeve van de gemeenschappelijke leider, beschermer en vader van de letteren. Wij zijn in Duitsland niet met weinigen die een samenzwering zijn aangegaan, zoals vroeger de Romeinse adel met Mucius Scaevola tegen Porsenna,Ga naar voetnoot3. om de republiek, dat wil zeggen Erasmus, tegen Lee te verdedigen. Jij, grote held, moet daarom voortzetten wat je begonnen bent; laat je niet van de wijs brengen door een belachelijk man die geen knip voor zijn neus waard is. Zoals een adelaar geen jacht maakt op vliegen,Ga naar voetnoot4. zo bekommeren grote mannen zich niet om het stof dat op straat ligt. Tenslotte zal de Heer je betrouwen zijn en je voet bewaren zodat hij niet gegrepen wordt.Ga naar voetnoot5. Maar genoeg hierover. Ik wil weten hoe je het stelt, jij die mijn godheid bent. Laat me weten of Van Dorp (met wie maar weinigen zich kunnen vergelijken, zolang hij zich niet verloochent) nog steeds van onze partij is, dat wil zeggen, of hij nog steeds een voorvechter is van de ware theologie. Budé, die alles met een vergrootglas bekijkt, heeft mij een weinig vriendelijke brief geschreven over enkele onbeduidende zaken die ik in het tweede boek van Over de oorsprong van het recht ten behoeve van beginnende studenten had opgenomen. Ik heb hem meteen geantwoord. Ik stuur je een afschrift van beide brieven, al is het niet mijn bedoeling die te publiceren, aangezien ik met goede mensen liever wedijver in dienstbetoon dan in scheldpartijen.Ga naar voetnoot6. De vriendelijkheid van de koning, die het mij thans vergund is te genieten, zal ik naar beste vermogen trachten te beantwoorden. Hoewel ik immers een oude man ben, geef ik toch niet zonder erkenning en op een nieuwe, elegante manier mijn zeer moeilijke colleges over het burgerlijk recht. Mijn lichaamskracht gaat achteruit, maar mijn geest laat me allerminst in de steek. Wel zou ik ontheven willen worden van mijn bestuurstaken, zodat ik des te meer tijd heb om mij op de studie te richten ten behoeve van mijn toehoorders. Als jij in dit opzicht iets voor me kunt doen, zal ik graag erkennen dat jij me gezegend hebt. Blijf nog lang gezond, tot heil van alle stervelingen. Freiburg, 13 juli 1520 |
|