De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1068 Aan John Fisher
| |
[pagina 223]
| |
kerk van Lefèvre. In de tweede uitgaveGa naar voetnoot4. was niet alleen de stijl verzorgder, maar stak ook minder ergernis. Ik vroeg mij alleen af waarom u zoveel moeite deed om van deze kwestie een geloofszaak te maken, iets waardoor Lefèvre zich ten zeerste bezwaard voelt. Ik zou graag willen dat hij wordt gerustgesteld, temeer daar hij u respecteert en vereert. Over het Nieuwe Testament hoeft u zich geen zorgen te maken. Dat bij monniken en onwetenden geruchten zijn verbreid, is weinig verwonderlijk, want Lee doet niet anders, alsof hij hiervoor in de wieg is gelegd. Hij bedient zich van monniken omdat hij weet dat zij in dit soort zaken de geschiktste handlangers zijn. Maar zodra dat lang aangekondigde boek van hem zal verschijnen, zal blijken dat de berg een belachelijke muis heeft gebaard.Ga naar voetnoot5. De wereld is niet zo gek dat ze zich door het oordeel van Lee van de wijs laat brengen. Laat dat boek maar verschijnen; ik denk dat dit binnenkort zal gebeuren. Tussen Lee en mij zal het vrede zijn als hij het boek zal hebben uitgebracht waarop hij zo lang heeft zitten broeden. Hij zal immers altijd dezelfde blijven. Of hij iets tegen u heeft, weet ik niet, maar ik heb in elk geval altijd het beste van u gedacht. U moet wel volledig met Lee onbekend zijn als u zich ook maar iets gelegen laat liggen aan 's mans afkeer of genegenheid. Ik zal mij door u niet gegriefd voelen, zelfs niet als u in druk afstand neemt van mijn mening. Mocht u derhalve tot nog toe enige verdenking hebben gekoesterd, dan vraag ik u deze terstond geheel uit uw hoofd te zetten en u ervan te overtuigen dat Erasmus tegenover u altijd zal zijn zoals een beschermeling hoort te zijn die zich bewust is van de uitzonderlijke weldaden van zijn beschermheer. Het ga u goed. Leuven, 21 februari [1519] |
|