De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1062 Aan Lorenzo Campeggi
| |
[pagina 211]
| |
lijkt het alsof ik naar een soort EuripusGa naar voetnoot1. kijk of naar iets wat zo mogelijk nog grilliger is, zo aanhoudend is de beweging van op- en neergang, waarbij niets langdurig in dezelfde toestand kan blijven. Als de zaken een hoogtepunt hebben bereikt, vallen ze terug in een voorafgaand stadium, totdat ze weer een opwaartse wending nemen en een ondraaglijke piek bereiken, zodat men zich gedwongen ziet de koers te verzetten. En als iemand deze stroming probeert tegen te houden of naar elders te verleggen, zou hij daarin nooit slagen zonder ernstige gevaren en een geweldige beroering te veroorzaken. Zo werd eertijds de Romeinse monarchie vervangen door een democratie of althans een oligarchie, die op haar beurt uitmondde in een zodanige willekeur dat de behoefte rees aan volkstribunen en dictators en later zelfs aan keizers, wier macht reusachtige proporties aannam, zodat men weer ging verlangen naar het republikeinse bestel van weleer. Het is echter onbegonnen werk op deze manier alle afzonderlijke verschijnselen bijeen te brengen van opkomst en ondergang, van bloei, verval en daarop volgende wederopbloei in telkens nieuwe gedaanten. Wat meer verbazing wekt, is dat ook de gewijde studiën, die meer dan wat ook zichzelf gelijk horen te blijven, hun beweging van eb en vloed kennen. In vroeger tijden was de christelijke wijsbegeerte een zaak van het geloof en geen onderwerp van disputaties. Men had in zijn vrome eenvoud genoeg aan de orakelspreuken van de Heilige Schrift en kende geen behoefte aan allerlei voorschriften die verder gingen dan spontane liefde, die alles begrijpt en nooit in gebreke blijft. Daarna kwam het domein van de theologie in handen van lieden die onderlegd waren in menselijke wetenschappen, zij het meestal die welke het volk tegenwoordig retorisch noemt. Geleidelijk kwam de wijsbegeerte er steeds meer aan te pas, eerst die van Plato, weldra die van Aristoteles, en begon men vragen te stellen die blijkbaar betrekking hadden op de ethiek of de metafysica. Aanvankelijk leek dit een nagenoeg noodzakelijke ontwikkeling, maar van lieverlede schreed ze zover voort dat velen niet alleen de kennis van taal en literatuur verwaarloosden, maar zelfs de bijbel voor gezien hielden en zich hun leven lang toelegden op tobberige, overbodige en mateloos spitsvondige kwesties, waartoe ze zich voelden aangetrokken als tot de rotsen van de Sirenen. Het kwam zo ver dat de theologie geen wijsheid meer was, maar een vaardigheid, eerder geschikt voor het theater dan voor de ware vroomheid. Behalve door eerzucht en winstbejag werd ze ook door andere plagen verziekt, zoals vleierij, vetes en bijgeloof. Nadat uiteindelijk door dit alles het punt was bereikt dat de zuivere gedaante van Christus vrijwel geheel schuilging onder menselijke haarklove- | |
[pagina 212]
| |
rijen en dat de eens kristalheldere bronnen van de evangelische leer, verstopt met de aarde van de Filistijnen,Ga naar voetnoot2. alsook de onwrikbare maatstaf van de Heilige Schrift, in vele richtingen verwrongen, eerder ten dienste stonden aan onze bevliegingen dan aan de glorie van Christus, hebben sommigen met onmiskenbaar vrome bedoelingen gepoogd de wereld tot de vroegere eenvoud van de studie terug te brengen en haar van de inmiddels overwegend troebele poelen naar de zuivere, levende springaders terug te leiden. Om dit te bereiken, leek kennis van de talen en van de zogeheten schone letteren van het hoogste belang, aangezien we door de verwaarlozing daarvan zo diep waren gevallen. De zaak had nauwelijks een aanvang genomen of onmiddellijk ontstond een geweldige beroering, doordat de ene partij al te halsstarrig vasthield aan wat men gewend was en de andere met veel kabaal binnenviel, meer als een vijand dan als een gast. Aan beide kanten werden zodoende fouten gemaakt. Op dezelfde wijze versmaadden eertijds de joden de nieuwe wijn van het evangelie, gewend als ze waren aan de oude wijn van de Mozaïsche wet, en beschouwden ze datgene waardoor de bestaande wet werd voltooid en gesierd als een krenking; de nieuwigheid riep hun afkeer op, terwijl ze veeleer werden teruggevoerd naar het oude. Zo gebeurt het dat een weldaad verandert in een kwaad, wanneer een arts zijn geneesmiddel ruw en onhandig toedient en de patiënt zijn geneesheer als een vijand ziet. Degenen die hun beroep maken van de letteren die lijden onder het vooroordeel dat ze nieuw zijn, terwijl ze juist zeer oud zijn, zouden er beter aan doen beleefd aan te kloppen in plaats van een vijandelijke inval te doen, en niet meteen bij wijze van spreken iedereen boven de zestig van de brug te gooien,Ga naar voetnoot3. maar geleidelijk als nieuwkomers te versmelten met de oude bewoners. De schone letteren worden immers niet ingevoerd met het doel de leervakken af te schaffen die met groot voordeel voor de mensheid aan de universiteiten worden onderwezen, maar om deze te doen voortbestaan in een zuiverder en soberder gedaante dan ze tot dusver in de handen van sommigen bezaten. Laat de theologie vooral de koningin der wetenschappen blijven, maar geen koningin is zo machtig dat ze de diensten van haar kameniersters afwijst. Ze staat toe dat sommigen haar vermanen en anderen haar verzorgen, en meent dat het bijdraagt tot haar roem als zij beschikt over de eerzaamste dienstmaagden die bestaan. Als zij die de oude geleerdheid willen sieren met behulp van de schone letteren, hun diensten vriendelijk en minzaam aanbieden, en zij die hun leven aan de studies van weleer hebben besteed, zichzelf noch de jongeren tekort doen, maar de nieuwkomers welwillend opnemen in hun gemeen- | |
[pagina 213]
| |
schap, valt te voorzien dat elk van beide partijen de ander tot sier zal zijn en nut zal verschaffen, en dat uit de wederzijdse uitwisseling van goederen zelfs een dubbel gewin zal voortkomen. Zoals het er nu voorstaat, gaat voor beide partijen de vrucht van hun arbeid verloren en verlaten beide het slagveld met grote verliezen, zolang wij over en weer met modder blijven gooien en elkaar zelfs met stenen bekogelen. In de strijdschriften waarmee de ene partij de andere aanvalt, treft men meer beschimpingen dan argumenten aan. In scholastieke betogen vindt men meer nijd dan geleerdheid, meer scheldwoorden dan gezonde oordelen, meer vooringenomenheid dan geestelijke onafhankelijkheid. In preken wordt de evangelische leer, die in haar zuiverste vorm te voorschijn zou moeten komen, bezoedeld door menselijke emoties. Zij die woedend tekeergaan tegen de traditionele studies, begaan een zonde, ook al zijn die studies onvolwassen. Maar ernstiger zondigen zij die de kansel bestijgen, vanwaar de evangelische bazuin pleegt te weerklinken die de glorie van Christus verkondigt, en opruiende taal uitslaan als ‘Houd jullie kinderen weg van de Griekse les, want daar komt ketterij uit voort! Raak de boeken van die en die niet aan’ (ze deinzen er zelfs niet voor terug namen te noemen) ‘die het Onze Vader verbetert, die kritiek heeft op het Magnificat, die de kam haalt door het evangelie van Johannes!Ga naar voetnoot4. Vroede vaderen, wees paraat! Burgers, te hulp! Laat die plaag niet over ons komen!’ Kan men zich iets opruienders voorstellen dan dergelijke woorden, als die worden uitgesproken tot een onwetende menigte? Of iets stompzinnigers, als ze worden uitgesproken tot geleerde en verstandige toehoorders? Toch wensen degenen die dit in het openbaar doen, voor steunpilaren van het christelijk geloof door te gaan. Ze denken er intussen niet bij na dat ze als verkondigers van Christus' leer het volstrekte tegendeel doen van wat ze belijden door de reputatie aan te vallen van mensen die zich verdienstelijk maken of dat althans proberen te doen. Evenmin beseffen ze intussen dat de vrucht van hun inspanning grotendeels verloren gaat, zowel voor henzelf als voor het volk, omdat ze hierdoor hun geloofwaardigheid verliezen bij hun gehoor. Wie gelooft immers iemand die haat en vijandschap uitstraalt? Daarentegen worden de geschriften van degenen die zich dag en nacht inspannen om naar beste vermogen de geleerdheid en de ware vroomheid te bevorderen, met minder vrucht door hen gelezen, tenzij men zou menen dat het weinig verschil maakt of men een boek in een serene geest ter hand neemt dan wel bezeten door een vijandige overtuiging, of althans door een vijandige verbeelding. Ten slotte zaait men, in plaats van het evangelische zaad, het onkruid van de tweedracht en de haat, dat zich nauwelijks laat uitrukken als het eenmaal wortel heeft geschoten in de menselijke geest. | |
[pagina 214]
| |
Men kan zich maar moeilijk voorstellen wat voor reusachtige branden gewoonlijk ontstaan uit zulke kleine, smeulende vonken. Geen menselijke verworvenheid bereikt zo'n weelderige bloei dat ze niet door tweedracht tot een plaag kan worden. En nergens moet men tweedracht zozeer vermijden als in de studie, vooral in de gewijde studie, daar deze bovenal wordt geacht het gezag te bezitten waardoor de woelingen van de menselijke begeerten tot bedaren worden gebracht. Wat anders dan vrede wordt immers gepredikt door degene die Christus predikt? Als het zout onzout wordt, wat blijft dan nog over om het zouteloze smakelijk te maken?Ga naar voetnoot5. Als het licht van de evangelische wijsbegeerte wordt verduisterd door menselijke verlangens, waarmee moet dan het duister in onze geest worden verdreven? Iedereen weet echter dat onze godsdienst grotendeels afhangt van hoe het met de studie is gesteld. Maar ook dit paradijs van ons leven is door de listige oude slang zozeer vergiftigd dat men volgens mij maar beter zijn tuin kan cultiveren dan de letteren, aangezien uien en kool de tuinder meer opleveren dan doorwaakte nachten bij de lamp. Maar intussen mompelt u al een tijdje tegen mij: waartoe dient dit alles nu? Welnu, om te bewerkstelligen dat door de aansporing van u en uw gelijken onze paus Leo de weg naar de onsterfelijke roem, die hij op gelukkige wijze is ingeslagen, tot het eind toe bewandelt. Hij heeft de christenheid reeds een onschatbare dienst bewezen door de koningen en volkeren die elkaar met goddeloze oorlogen in beroering brachten, in eendracht te verzoenen;Ga naar voetnoot6. hij zou wellicht een even belangrijke weldaad verrichten als hij bovendien de rust in de geleerde wereld herstelde. We hebben immers te maken met een zo bittere haat, zulke giftige taal en zulke wrede vetes dat het me niet eens duidelijk is of dat wapengekletter voor het mensdom wel een groter kwaad inhoudt dan die geestelijke verdeeldheid. Wat de doorluchtige koning van Engeland, Hendrik viii, samen met zijn Achates, de hoogwaardige Thomas,Ga naar voetnoot7. kardinaal van York, voor zijn eigen Brittannië heeft gedaan, ongetwijfeld mede op uw aanraden, moet Leo doen voor de wereld die hij leidt als plaatsvervanger van Christus, aan wie niets zozeer ter harte ging als de eendracht. Ik geloof niet dat aan enige koning of keizer uit de geschiedenis een luisterrijker inscriptie ten deel is gevallen dan die welke naar verluidt voor onze Leo is aangebracht: ‘Aan Leo x, voor zijn herstel van de vrede in de christenheid’.Ga naar voetnoot8. Hier komt nog bij dat deze aangelegenheid hem niet slechts in het alge- | |
[pagina 215]
| |
meen aangaat, daar alles hem aangaat wat het wel en wee van de godsdienst en de vroomheid betreft, maar dat het ook in het bijzonder tot zijn taak behoort te voorkomen dat iedereen onbelemmerd tekeer kan gaan tegen de talen en de schone letteren, waaraan hij in zijn zwaarwegend oordeel zoveel waarde toekent dat hij met grote onkosten van overal geleerden aantrekt om deze in Rome te onderwijzen, in de mening dat hierdoor de Eeuwige Stad, vermaard om zijn vele monumenten, geen geringe extra luister wordt bijgezet. In zijn scherpzinnigheid beseft hij maar al te goed dat talenkennis niet alleen noodzakelijk is voor de beoefening van de wetenschap, maar ook om de grenzen van de christelijke wereld te verstevigen of uit te breiden. Welk koninkrijk is immers ooit tot stand gekomen of van een lang bestaan verzekerd geweest zonder de band van gemeenschappelijke talen? Oordeelt u zelf hoezeer het hem aangaat als het Nieuwe Testament, waaraan ik op zijn aansporing ben begonnen, dat ik op zijn aansporing heb herzien en dat ik aan Christus en aan hem heb opgedragen, door willekeurig welke onwetende zwetser mag worden verbroddeld bij een al even onwetend publiek. De vernieling van mijn eigen reputatie zou me onberoerd laten als zo geen afbreuk werd gedaan aan het gewin van Christus en de roem van Leo. Als men zich afvraagt hoe de eendracht kan worden hersteld, denk ik dat de zaak heel gemakkelijk zijn beslag kan krijgen als hij per decreet verordent dat iedereen zijn eigen professie mag koesteren en verheffen zonder af te geven op die van een ander en dat beide partijen hun mondelinge en schriftelijke razernij aan banden leggen, vooral degenen van wie men een dergelijke matiging fatsoenshalve mag verwachten. Doet zich enig meningsverschil voor - wat dikwijls gebeurt, want zoals smaken verschillen, zo bestaat er ook verschil van opvatting - dan dient elke twist beperkt te blijven tot een beschaafde controverse, zonder te ontaarden in een dolle strijd. Mocht er iets in het geding zijn dat onmiskenbaar te maken heeft met de zuiverheid van het geloof (die men er niet in alle gevallen met de haren bij moet slepen), dan moet de zaak eerst worden onderzocht door werkelijke deskundigen inzake de geloofsmysteriën, daarna door mensen die hun geloof niet als dekmantel gebruiken voor hun belangen, en ten slotte op zo'n manier dat de discussie wordt gevoerd aan de hand van gematigde oordelen, niet van opruiende kreten. Wellicht hebben sommige mensen er namelijk moeite mee dat de vraag of zij christenen zijn, afhangt van het oordeel van de eerste de beste. Ik twijfel er niet aan dat u gemakkelijk van een en ander bent te overtuigen, daar mij bekend is hoezeer u, in wie geleerdheid en eerlijkheid samengaan, afkerig bent van alle kwaadaardigheid. Evenmin zal het Uwe Hoogwaardigheid moeite kosten Zijne Heiligheid Leo te overtuigen, ofwel omdat hij | |
[pagina 216]
| |
u volkomen terecht hoogacht vanwege uw uitzonderlijke gaven, ofwel omdat hij uit zichzelf in bijzondere mate geneigd is tot vrede en eendracht. Mocht het voor de kleine dienst die ik vraag een ontoereikende beloning lijken dat alle geletterden ter wereld tot in de eeuwigheid lof zullen toezwaaien aan de naam van Lorenzo Campeggi, dan voeg ik daaraan uit mijn eigen naam een extraatje toe: de parafrase van vijf brieven van Paulus, de laatste die mij van zijn authentieke brieven waren overgebleven,Ga naar voetnoot9. onlangs in een ruk voltooid. Ik heb die brieven niet in de juiste volgorde onder handen genomen en ook niet allemaal tegelijk en in een en dezelfde beweging, hetgeen verklaart waarom de afzonderlijke delen aan verschillende personen zijn opgedragen. Ik heb goede hoop dat althans dit werk zal voortleven, daar het zelfs wordt geprezen door degenen die van het afkammen van alles wat ik schrijf hun beroep lijken te hebben gemaakt. Tevens leek mij dit een manier om mijn schuld jegens Uwe Hoogwaardigheid tenminste voor een deel in te lossen. Ik ben namelijk niet vergeten hoeveel ik te danken heb aan uw ongehoorde vriendelijkheid en evenmin wat ik u in mijn brief heb beloofd.Ga naar voetnoot10. Dit voorschot moet u dan maar voor lief nemen, totdat ik genoeg heb bijeengeschraapt om de volledige som te voldoen. In Brugge, zo herinner ik mij, nam Uwe Hoogwaardigheid na de maaltijd afscheid van mij met de woorden dat aan welk hof Campeggi ook zou vertoeven, ik erop kon vertrouwen dat hij een van harte toegenegen vriend van Erasmus zou zijn. Ik verzeker u op mijn beurt dat waar ter wereld Erasmus ook zal vertoeven, u erop kunt vertrouwen dat hij de meest toegewijde dienaar is van Uwe Hoogwaardigheid. Het ga Uwe Hoogwaardigheid goed. Leuven, 5 februari 1519 |
|