De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |
1047 Van Johannes Thurzo
| |
[pagina 156]
| |
delijk meer tot je doordringen en dat intussen de herinnering aan je toegenegen Thurzo bij je opdoemt: vier uurwerkjes namelijk, glazen potjes die de tijd aangeven doordat het fijne zand langzaam naar beneden loopt, waarvan het gebruik, denk ik, overeenstemt met dat van de oude waterklok. Als je ze maar dikwijls hanteert en omkeert, kunnen ze je om het uur aan mij doen denken. Ik heb bovendien vier stukjes of schilfers puur, inheems goud toegevoegd, kort geleden, in de vorm zoals je ze ziet, uit onderaardse grotten opgedolven, uit de ingewanden der aarde zogezegd, binnen de grenzen van mijn bisdom, en wel opdat de levendige kracht van het goud jou de onsterfelijkheid meer dan waard verklaart; en bovendien een bedekking voor je eerbiedwaardige hoofd, gemaakt uit de vacht van Pontische muizen, waarvoor onder mijn landgenoten nog steeds de naam sabelbont gebruikelijk is. Laat dit bont, wanneer het je hoofd streelt met zijn aangename zachtheid en beschermt met zijn prettige warmte, een getuigenis of een bevestiging zijn van mijn genegenheid voor jou. Ik stuur je deze dingen niet zozeer omdat ik denk dat jij, die dagelijks van koningen en machtige vorsten geschenken ontvangt, dergelijke of nog veel kostelijker zaken nodig hebt, maar om je te verzekeren van mijn gevoelens van genegenheid en opperste waardering, zoals ik al zei. Wat mijn zending ook waard is, ik vraag je met klem haar goedgunstig en welwillend te aanvaarden. Ik vertrouw erop dat je dit zult doen als je de waarde van het presentje niet afmeet aan wat het gekost heeft, maar aan de warmte van mijn gevoelens en de grenzeloosheid van mijn toewijding. Als je immers een geschenk naar je verdiensten had moeten ontvangen, waren alle rijkdommen en voorraden ter wereld, laat staan de middelen van een enkele heerser, stellig ontoereikend geweest in verhouding tot wat je waard bent. Mij rest nog, allerbeste Erasmus, het grootste van mijn verlangens uit te drukken, namelijk dat je in je genegenheid voor mij doorgaat zoals je begonnen bent en dat je het goed en gelukkig stelt. Gegeven te Wrocław, 1 december 1519 Jan Thurzo, bisschop van Wrocław, met mijn eigen hand |
|