Aan de eerwaarde vader Johann Lang, vicaris van de augustijnen, oprecht hoog te achten broeder
Eerwaarde vader, dit vraag ik u nadrukkelijk: dat u mijn genegenheid voor u niet afmeet aan mijn brieven als blijk van dienstvaardigheid. Ik word van alle kanten bedolven onder zoveel brieven, dat ik amper de tijd heb ze te lezen. In hoge mate bewonder ik uw gezindheid, die waarlijk christelijk is en altijd op de bres staat voor de christelijke vroomheid. Ik hoop dat het mag gebeuren dat Christus de zeer vrome pogingen van u en andere mensen zoals u begunstigt. Hier gaan de pausgezinden tot op de dag van vandaag ongelofelijk te keer: ze hebben elkaar eindelijk gevonden nu het om krenken gaat; maar ze zijn wat milder en ik heb goede hoop dat het ooit gaat gebeuren dat ze spijt krijgen van hun dwaasheid. Het zijn de voortreffelijksten die Luthers vrijmoedigheid bewonderen; en ik twijfel er niet aan of hij zal er in zijn wijsheid voor zorgen dat de zaak niet uitloopt op partijvorming en splitsing. Want volgens mij moeten we ons er eerder op richten dat we Christus langzaamaan laten doordringen in de harten van de mensen, dan dat we de strijd aanbinden met mensen die het masker van de christen dragen. Uit die hoek valt geen eer of overwinning te behalen zonder opheffing van de tirannie van de Roomse stoel met zijn handlangers, predikheren, karmelieten en minderbroeders - ik bedoel alleen de slechten onder hen. Ik zie niet in hoe daartoe een poging ondernomen kan worden zonder veel ophef. Het ga u goed, hooggeachte vader. Ik weet hoeveel ik aan uw vriendelijkheid verschuldigd ben.
Leuven, 30 mei
Erasmus van Rotterdam