968 Aan Albrecht van Brandenburg
Antwerpen, 20 mei 1519
De zeer eerwaarde kardinaal en aartsbisschop van Mainz, Albrecht, enz., wordt gegroet door Erasmus
Zeer eerwaarde heer en illuster vorst, ik twijfel niet of het boekje dat ik Uwe Hoogheid wijdde, is aan u overhandigd. Ik weet niet of het u tevredenstelt - mij in elk geval niet, maar op dat moment had ik niets anders bij de hand. Ik zal rondzien naar iets anders dat zowel aan uw grootheid beantwoordt als aan mijn genegenheid jegens u.
Richard Pace, die naar u toe komt als gezant in naam van zijn koning,Ga naar voetnoot1. is iemand met, behalve ontelbare andere gaven, grote kennis van de literatuur in beide talen; iemand die bij de koning om vele redenen zeer in de gratie is, oprecht in zijn trouw, met een levenswijze zuiverder dan sneeuw, geheel van nature bestemd om overal geliefd te zijn en vrienden te maken. Ik weet zeker: als u zich zult verwaardigen hem beter te leren kennen, zult u blij zijn deze aansporing van mij te hebben ontvangen. In Engeland zegeviert de literatuur. De koning zelf samen met de koningin, de beide kardinalen,Ga naar voetnoot2. bijna alle bisschoppen verdedigen, koesteren, bevorderen haar van ganser harte en geven haar aanzien. Aan alle kakelaars is door de koning het zwijgen opgelegd. Ik verwacht dat ditzelfde zal gebeuren in Duitsland, als de instemming van Uwe Eminentie en uw gelijken steun biedt; telkens weer vraag ik daarom. Want niets gaat sommige lasteraars te ver, vooral hier, waar de barbarij, op het punt om de aarde te verlaten, blijkbaar haar laatste voetstappen