De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 6. Brieven 842-992
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd967 Aan Thomas Wolsey
| |
[pagina 298]
| |
af: u bent iemand aan wie zelfs de allergrootsten niet zonder enige schroom schrijven. Maar omdat mensen die geregeld daarvandaan hierheen reizen, met wonderbaarlijke eenstemmigheid vertelden met hoeveel inzet en met hoeveel resultaat u, die grote ervaring aan vroomheid paart, zich inspant het bronzen Engeland tot een gouden Engeland te maken,Ga naar voetnoot2. kon ik me niet inhouden en moest ik u met die gezindheid, ons Engeland met u gelukwensen. Immers, zoals algemeen bekend is door ieders getuigenis, zette u met de lijm van uiterst strikte verdragen de reeds lang gewenste vrede in elkaar tussen zoveel vooraanstaande heersers, terwijl paus Leo, overigens zeer verlangend naar vrede, slechts onderhandelde over een vijfjarige wapenstilstand. U zuivert heel Engeland van roversbenden, bandieten, nutteloze landlopers, zodat je er niet minder veilig bent voor misdadige mensen als voor giftige of gevaarlijke dieren. Complexe geschillen weet u met uw gezag even succesvol door te hakken als Alexander de Grote Gordiaanse knopen. U beslecht geschillen tussen hooggeplaatsten, geeft de kloosters alom hun oude godsdienstige discipline terug, roept de gehele geestelijkheid op terug te keren naar een lofwaardiger manier van leven. Ja, zelfs de beoefening van de hogere wetenschappen, die de afgelopen tijd flink in verval was geraakt, brengt u weer op orde; de beschaafdere literatuur, nog steeds worstelend met de verdedigers van de oude onwetendheid, schraagt u met uw steun, beschermt u met uw gezag, siert u met uw glans, koestert u met uw goedgunstigheid, door met prachtige salarissen de allergeleerdste docenten te lokken.Ga naar voetnoot3. Door te zorgen voor bibliotheken, boordevol met alle soorten goede auteurs, steekt u zelfs Ptolemaeus PhiladelphusGa naar voetnoot4. naar de kroon, die hierom beroemder is dan om zijn koningschap. U zorgt dat de drie talen, die onontbeerlijk zijn voor iedere soort kennis, weer terugkomen. Want de weldaad die nu de vermaarde universiteit van Oxford wordt bewezen, is naar mijn oordeel een zegen voor geheel Engeland. Ja, ik geloof zelfs dat het gaat gebeuren dat dit prachtige voorbeeld ook onze vorsten eens zal wakkerschudden. Ik voorzie, ja, ik voorzie beslist de komst van een werkelijk gouden eeuw als die gezindheid van u zich meester maakt van flink wat vorsten. U zult voor uw zeer vrome inspanningen rechtvaardige beloningen ontvangen van Hem onder wiens leiding - zoals evident is - deze dingen gebeuren. Ook het nageslacht zal niet ondankbaar zijn. Ooit zullen de werken van geleerden spreken over dit nieuwe geluk dat de wereld verwierf dankzij u. Zowel de Latijnse als de Griekse welsprekendheid zal uw verstand, van natu- | |
[pagina 299]
| |
re voorbestemd om de mensheid van nut te zijn, roemen in onvergankelijke werken. Met dit soort zuilen, met dit soort piramiden wordt het voor altijd voortleven van een grote naam bereikt en gehandhaafd. Ik intussen, verheugd over het geluk waar iedereen in deelt, ben blij dat mijn naam in duisternis wordt gehuld nu het licht van een nieuwe generatie verschijnt: duidelijk zijn overal reeds talenten aan het ontluiken, waarbij ikzelf een ongeletterde en een stamelaar lijk te zijn. Voor mij is het voldoende dat ik deze lof oogst (als ik die tenminste verdien), dat er van mij gezegd wordt dat ik een van diegenen was die geprobeerd hebben de lompe barbarij en het beschamende gebrek aan welsprekendheid, waarover Italië ons tot voor kort kapittelde, uit deze streken te bannen. Ik weet niet hoeveel succes ik daarmee had, ik weet in elk geval wel dat mijn pogingen de nodige haat opwekten, iets waarmee het streven naar hoge doelen altijd vergezeld gaat, zoals licht met schaduw; alhoewel de meesten zich laten vermurwen. Slechts een paar verzetten zich nog steeds, mensen die te oud zijn om nog te hopen iets beters te leren, te lomp zijn om het te kunnen, te arrogant zijn om het te willen. Het is onmogelijk deze mensen ervan te overtuigen dat niet meteen hun hele gezag wordt ondermijnd, als we een verbeterde uitgave van de heilige boeken hebben en de betekenis ervan uit de bronnen zelf halen. Ze hechten zoveel waarde aan hun status dat ze liever willen dat talloze dingen onbekend blijven, dat talloze passages uit de Heilige Schrift verkeerd worden gelezen en geciteerd, dan dat duidelijk wordt dat zijzelf iets niet wisten. Maar ze merken wel dat ze niet tegen argumenten op kunnen, en, als ze boeken in de strijd werpen, niet anders bereiken dan dat ze hun eigen onwetendheid en dwaasheid verraden en zichzelf uitleveren aan het hoongelach van geleerden. Daarom hebben ze geen vertrouwen in een eerlijke strijd en nemen ze hun toevlucht tot listen, overladen ze de literatuur en de verdedigers ervan met laster, en vooral mij, omdat ik naar hun idee een belangrijke rol speelde bij het opnieuw invoeren van dat soort studie. Alles wat bij verschijning misnoegen opwekt, werpen ze Erasmus voor de voeten. Je zou kunnen zeggen dat men hier zelfs talent voor laster heeft. Ze vermengen de literatuur met de kwestie van Reuchlin en Luther, terwijl die volledig los van elkaar staan. Mij hebben de kabbala en de Talmoed nooit aangetrokken. Reuchlin heb ik slechts één keer ontmoet in Frankfurt;Ga naar voetnoot5. er is niets tussen ons behalve beleefde vriendschap, van het soort dat gebruikelijk is tussen alle mensen die zich op de studie toeleggen; maar ik zou me er niet voor schamen met deze man een nauwe band te hebben. Hij heeft een brief van mij,Ga naar voetnoot6. waarin ik hem nog voor de eerste kennismaking de raad geef zich | |
[pagina 300]
| |
te onthouden van openlijke beledigingen, waarmee hij in zijn apologieGa naar voetnoot7. op nogal Duitse wijze te keer gaat tegen zijn tegenstanders; laat staan dat ik zijn schotschriften ooit toejuichte. Luther is een volslagen onbekende voor mij en ik heb tot nu toe geen gelegenheid gehad de boeken van de man te lezen, behalve hier en daar een bladzijde; niet omdat het me tegenstond ze te lezen, maar omdat er door de drukte van de studie geen tijd voor was. En toch vang ik op dat sommige lieden beweren dat hij door mij werd geholpen. Als het goed is wat hij schreef, komt mij geen enkele lof toe; in het andere geval verdien ik geen enkel verwijt, aangezien er in al zijn werken zelfs geen tittel van mij is. Een ieder die het wil controleren zal vaststellen dat dit de zuivere waarheid is. Iedereen geeft met grote eenstemmigheid een gunstig oordeel over zijn levenswijze; bovendien is het als een belangrijk signaal te beschouwen, dat zijn rechtschapenheid zo groot is dat zelfs zijn vijanden niets vinden om te bekritiseren. Zelfs als ik gelegenheid had gehad ze te lezen, dan nog matig ik mij niet zoveel aan dat ik over de werken van een zo groot man een uitspraak zou willen doen, ook al heb je tegenwoordig overal kinderen die lukraak verkondigen dat dit ene hier een dwaling, dat andere daar ketterij is. Inderdaad, ik stond ooit vrij vijandig tegenover Luther, omdat ik wilde voorkomen dat iets van het misnoegen teruggekaatst zou worden in de richting van de literatuur, die niet nog verder belast mocht worden. Het was me namelijk niet ontgaan hoeveel misnoegen het opwekt als je tornt aan datgene waar voor priesters en monniken een rijke oogst te halen valt. Eerst verscheen een flink aantal stellingen over pauselijke kwijtscheldingen;Ga naar voetnoot8. kort daarop kwamen daar nog een paar boekjes over biecht en penitentie bij. Toen ik merkte dat sommigen popelden van verlangen om ze uit te geven, heb ik het hun ernstig afgeraden, om te voorkomen dat ze de literatuur ook nog hiermee gehaat zouden maken. Ook mensen die Luther welgezind zijn zullen dat bevestigen. Uiteindelijk verscheen een hele zwerm geschriften; niemand zag mij erin lezen, niemand hoorde mij er met goedkeuring of afkeuring over spreken. Ik ben immers niet zo onbezonnen dat ik goedkeur wat ik niet gelezen heb, of zo lasterziek dat ik veroordeel waarvan ik niets af weet; alhoewel dit tegenwoordig gebruikelijk is onder mensen die dit het minst behoren te doen. Duitsland beschikt over een aantal jonge mannen die heel wat in hun mars hebben op het gebied van geleerdheid en welsprekendheid; ik voorspel dat door hun inspanningen Duitsland zich eens zal kunnen beroemen op datgene waar Engeland zich nu met het volste recht op beroemt. Ik ken nie- | |
[pagina 301]
| |
mand van hen van gezicht, behalve Eobanus, Hutten en Beatus. Zij laten geen enkele soort geschut ongebruikt in de strijd met de vijanden van de talen en de literatuur, waarvoor alle gerespecteerde mensen partij kiezen. Ook ikzelf zou toegeven dat hun vrijpostige taal onverteerbaar is, als ik niet zou weten op wat voor verschrikkelijke manieren ze zowel gezamenlijk als individueel worden uitgedaagd. Die mensen zelf permitteren zich tijdens kerkdiensten, op universiteiten, bij maaltijden, op een bijzonder hatelijke, nee, opruiende toon, tegenover de onkundige menigte te roepen wat hun voor de mond komt. Maar ze menen dat het een onvergeeflijke misdaad is als een van degenen over wie ik het had, het zou wagen ook maar een kik te geven, terwijl ook bijen een angel hebben waarmee ze steken als hun iets wordt aangedaan, en ook de kleinste muizen tandjes hebben waarmee ze zich verdedigen als ze worden aangevallen. Waar komt deze nieuwe soort goden vandaan? Ze maken wie ze maar willen tot ketters, maar schreeuwen moord en brand als iemand hen lasteraars noemt; en hoewel ze er niet voor terugdeinzen dingen te bedenken waar zelfs OrestesGa naar voetnoot9. zich voor zou schamen, eisen ze toch van ons dat hun naam niet zonder betuiging van respect wordt vermeld: zozeer vertrouwen ze op de dwaasheid van de menigte - om over die van vorsten maar niet te spreken. Ik voor mij heb weliswaar nooit voldoende kennis van de literatuur verworven, maar ben er wel altijd een groot liefhebber van geweest. Ik sta aan de kant van haar verdedigers; en zij worden overal gesteund door de aanzienlijken, op een paar MidassenGa naar voetnoot10. na die iemand nog wel een keer aan de schandpaal zal nagelen. Ik sta aan hun kant, maar op zo'n manier dat ik genoegen schep in wat deugdzaam is, niet als er sprake is van enig immoreel gedrag. Maar als iemand in overweging neemt hoe doordrenkt met ondeugden degenen waren die eertijds in Italië en Frankrijk hielpen bij de wedergeboorte van de klassieke literatuur, kan men niet anders doen dan deze mensen hier steunen, van wie het gedrag zodanig is dat het eerder door die zedenmeesters van theologen nagevolgd dan berispt zou moeten worden. Zij denken dat alles wat van hen verschijnt, van mij is; ook in uw land, als het tenminste waar is wat handelaren beweren die daarvandaan hierheen reizen. Ik zal het eerlijk bekennen: ik kan niet anders dan hun talent bewonderen, maar een teugelloze pen ongeacht van wie vind ik niet goed. Enige tijd geleden schreef Hutten voor de grap een boek getiteld Nemo. Niemand die nietwist dat de inhoud komisch bedoeld was. De Leuvense theo- | |
[pagina 302]
| |
logen, die denken dat ze scherper zien dan Lynceus,Ga naar voetnoot11. beweerden dat het van mij was. Kort daarop verscheen de Febris: het was van mij, terwijl toch de geest ervan en de stijl volledig verschillen van de mijne. Er verscheen een rede van Petrus Mosellanus, waarin hij de drie talen verdedigt tegenover de talenbestrijders; ze meenden dat ik ervoor moest opdraaien, terwijl ik nog niet eens van het bestaan van de rede afwist. Alsof het direct mijn taak is, als deze of gene het idee krijgt iets te schrijven, uit naam van iedereen rekenschap af te leggen; en alsof ik niet al genoeg risico neem door te verdedigen wat ikzelf schrijf. Ze zijn Duitsers, ze zijn jong, ze kunnen schrijven, ze zijn niet zonder talent; evenmin ontbreekt het aan lieden die ergernis wekken met hun vervelend gedrag, evenmin ontbreekt het aan lieden die ophitsen en olie op het vuur gieten. Allemaal heb ik ze met brieven aangeraden hun buitensporige bandeloosheid te matigen en in elk geval kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders daarvoor te vrijwaren. Dit om te voorkomen dat ze een vijandige gezindheid jegens de literatuur opwekken bij mensen onder wier hoede ze kunnen standhouden tegen hun vijanden, of de verdedigers van de beschaafdere literatuur beladen met dit odium. Wat kan ik doen? Ik kan waarschuwen, ik kan niet dwingen. Het ligt binnen mijn bereik mijn eigen pen te matigen, maar het is niet mijn taak verantwoordelijk te zijn voor wat een ander schrijft. Ja, dit is bij uitstek lachwekkend: ze hadden het vermoeden dat het werk dat de eerwaarde bisschop van Rochester kort geleden tegen Lefèvre schreef, van mij was, terwijl er zo'n groot verschil in stijl is, ja, terwijl ik zover verwijderd ben van de geleerdheid van die verheven prelaat. Evenmin ontbrak het aan mensen die More's Utopia aan mij toeschreven: werkelijk, al wat er nieuw verschijnt, is van mij, of ik het nu wil of niet. Enige maanden geleden verscheen er, en dat gebeurde onder slechte voortekenen, een of ander komisch bedoeld pamflet,Ga naar voetnoot12. waarvan de inhoud voldoende duidelijk maakt dat het geschreven is tijdens het laatste schisma;Ga naar voetnoot13. maar door wie is niet bekend, behalve dat het boek verraadt dat de persoon, wie het ook was, aan de kant van de Fransen stond.Ga naar voetnoot14. Heel wat mensen staan onder verdenking, vooral bij de Duitsers; want bij hen zijn afschriften in omloop met verschillende opschriften. Enkele jaren geleden ontdekte ik dat het hier in het geheim circuleerde, en proefde ik iets van het boekje - want het was eerder doorkijken dan doorlezen wat ik deed. Vele mensen kunnen | |
[pagina 303]
| |
getuigen wat voor verwensingen ik toen heb uitgesproken en hoe ik mijn best heb gedaan het in eeuwige duisternis te laten verdwijnen, iets wat ik ook bij andere pamfletten heb gedaan, zoals velen zullen beamen. Dat getuigt ook een brief van mij aan Johannes Caesarius,Ga naar voetnoot15. die sommigen heimelijk in afschrift verspreid hebben. En nu hoor ik dat er bij u mensen zijn die proberen mij het auteurschap van ook dit pamflet aan te wrijven! Ja, niets onbeproefd laten die lieden die niet graag zien dat de talen en de hogere soort studie weer opbloeien. Die verdachtmaking berust evenwel op geen ander bewijs dan de stijl, die echter niet erg op de mijne lijkt, of ik ken mijn eigen stijl niet. Trouwens, wat zou er zo vreemd aan zijn als hier en daar iets overeenkomt met mijn manier van zeggen? Immers, bijna niemand in deze tijd schrijft zonder iets van mijn stijl na te bootsen; dat komt omdat bijna iedereen mijn werken in handen heeft; ja, niet zelden herken ik ook bij schrijvers van boeken die tegen mij gericht zijn, mijn eigen stijl en heb ik het gevoel dat ik door mijn eigen pijlen doorboord word. Ik heb tot nu toe geen enkel werk geschreven, en ik zal dat ook nooit doen, waar ik mijn naam niet boven zet. Ik gebruikte ooit scherts in de Moria, maar op een onschuldige manier, ook al permitteerde ik me misschien nogal wat vrijheid. Maar ik heb er altijd op gelet dat niets wat van mij afkomstig was de jeugd bedierf door schunnigheden, op enigerlei wijze de vroomheid tegenwerkte, oproer dan wel partijvorming teweegbracht of met een zwarte streep iemands goede naam besmeurde.Ga naar voetnoot16. Alles waar ik tot nu toe op gezwoegd heb, was bedoeld tot steun van de hogere studie en ter bevordering van de christelijke godsdienst. Overal betuigen alle mensen hun dank, behalve een paar theologen en monniken die geen betere geleerden of betere mensen willen worden. Ik roep de eeuwige toorn van Christus over mij af als ik niet zou willen dat, wat ik aan talent, wat ik aan welsprekendheid bezit, volledig in dienst staat van de glorie van Christus, de katholieke kerk en de gewijde studie. Ieder die bereid is mijn bedoeling tot zich door te laten dringen, zal merken dat het zo is. Maar meer dan genoeg hierover. Ik was ook volstrekt niet van plan daarover te schrijven, als niet een Engelse koopman die bij u vandaan kwam vrij stellig had beweerd dat er mensen zijn die hebben geprobeerd die allerleugenachtigste verdenking bij Uwe Eminentie ingang te doen vinden. Uw uitzonderlijke wijsheid gaf mij evenwel het vaste vertrouwen dat u aan zulke onbeschaamde laster geen oor zou lenen en geen aandacht zou schenken. Integendeel, als u zich ooit zult verwaardigen van nabij de proef op de som te nemen, zult u merken dat Erasmus van ganser harte trouw is aan het gezag | |
[pagina 304]
| |
van de stoel van Rome, vooral van Zijne Heiligheid Leo x - hij weet heel goed hoeveel hij verschuldigd is aan diens goedheid; dan zult u merken dat hij zich van ganser harte overgeeft aan die mensen, die het belang van de literatuur en de christelijke godsdienst dienen: Uwe Hoogheid neemt temidden van hen de eerste plaats in. Ik stuur u het Nieuwe Testament, waarvoor het in mijn ogen een grote eer zal zijn, als u het een plaats in uw bibliotheek waardig acht. Het moge Uwe Eminentie goed gaan, in wier dienst ik mij stel met volledige overgave. Antwerpen, 18 mei [1518] |
|