De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 6. Brieven 842-992
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd966 Aan Henry Guildford
| |
[pagina 296]
| |
terug, ontwakend als het ware uit een diepe slaap; en toch, sommige lieden blijven zich hardnekkig verzetten, door de oude onwetendheid met handen en voeten en zelfs met tanden te willen handhaven. Maar ze zullen zich schamen voor hun dwaasheid, als ze merken dat de grootste koningen en hun hoogwaardigheidsbekleders de hogere literatuur een warm hart toedragen, koesteren, in bescherming nemen. Wat een wonderbaarlijke wisselingen kent het menselijk bestaan! Ooit was enthousiasme voor de literatuur iets van hen die onderrichten in de godsdienst; nu zij hun tijd grotendeels besteden aan eten, luxe en geld, neemt de behoefte aan eruditie intrek bij niet gewijde vorsten en vooraanstaande hovelingen. Welke universiteit immers, welk klooster telt zoveel mensen die opvallen door deugdzaamheid en geleerdheid, als het hof van uw koning? Is er niet alle reden dat wij ons voor onszelf schamen? De samenkomsten van priesters en theologen worden overspoeld met drank, zitten vol ongepaste grappen, zijn lawaaierig door de opgewonden stemmen, zijn bezaaid met venijnige opmerkingen over anderen. Aan de tafels van vorsten wordt op beheerste toon gediscussieerd over onderwerpen die geleerdheid en vroomheid bevorderen. Geen wonder dat iedereen zich haast het voorbeeld van de voortreffelijke koning te volgen: om te zwijgen over al die overige gaven, die hij met andere koningen gemeen heeft (op zo'n manier dat hij de meesten voorbijgaat en in geen enkele voor hen onderdoet) - waar treft men meer scherpzinnigheid in de discussie aan dan bij hem, meer vindingrijkheid bij het bedenken van argumenten, een verstandiger oordeel, een aantrekkelijker stijl? Verleid door de zoete smaak van vrije uren die ik aan de literatuur kon besteden, gruwde ik ooit van de hoven van koningen. Maar naar zo'n hof zou ik graag willen verhuizen, zelfs met mijn hele hebben en houden (dat bijna helemaal van papier is), als mijn wankele gezondheid en het merkbaar ouder worden het niet zouden ontraden. Waar blijven nu de mensen die beweren dat kennis van de literatuur nadelig is voor de daadkracht van vorsten? Wie toont meer handigheid op het gebied van krijgszaken dan Hendrik viii, of is verstandiger bij het instellen van wetten, of heeft een scherpere blik bij het nemen van beslissingen, of toont meer waakzaamheid bij het inperken van de teugelloze misdaad, of is zorgvuldiger bij het uitkiezen van magistraten en beambten, of weet beter vorsten voor zich te winnen met een verdrag?Ga naar voetnoot1. Ik weet zeker dat er een gouden eeuw zal aanbreken. Het zal mij misschien niet meer gegeven zijn daarvan te genieten, aangezien ik de ontknoping van mijn toneelstuk nader;Ga naar voetnoot2. maar ik wens de wereld geluk, ik wens de jongeren geluk, | |
[pagina 297]
| |
in wier geest Erasmus in elk geval zal blijven voortleven door de herinnering aan verleende diensten.Ga naar voetnoot3. Maar om mijn brief af te sluiten, zeer geachte Hendrik, ik laat uw genegenheid niet onbeantwoord; voor uw bijzondere blijken van hoogachting ben ik u des te meer dankbaar, omdat u die gaf zonder dat ik ze ooit uitlokte door enig dienstbewijs van mijn kant. Ik bid voor de lady, uw moeder,Ga naar voetnoot4. die ik ken van enkele gesprekken, om alle vreugde en voorspoed. Dat de grote en almachtige Jezus die gezindheid voor u, uzelf voor ons mag bewaren. Dat Uwe Edelheid mag doorgaan deze Erasmus tot zijn beschermelingen te rekenen; hij zal in ijver stellig voor niemand wijken. Antwerpen, 15 mei 1519 Erasmus van Rotterdam, van harte de uwe |
|