De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 6. Brieven 842-992
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd959 Aan Guillaume de Croy
| |
[pagina 279]
| |
en begint aan een onderwerp waarmee je boekdelen kunt vullen. Als ik niet het talent van Uwe Eminentie kende, dat zich op ieder terrein thuisvoelt, zou ik enige twijfel hebben of u bij het schrijven ervan niet een of andere sofist als adviseur had: zo handig verdraait u bepaalde dingen en trekt u ze in een andere richting dan ze bedoeld zijn. Voor het ogenblik ga ik geen geregelde slag met u aan, maar bespreek ik enkele dingen in enkele woorden, zonder te vergeten dat ik een brief schrijf. Verder, omdat u zegt dat u, hoe uw betoog ook luidt, dezelfde mening bent toegedaan als ik, moet ikzelf ook wel dezelfde mening zijn toegedaan als u, hoe mijn betoog ook luidt. Op die manier, zegt men, stemmen ook de Peripatetici inhoudelijk overeen met de Stoici en lopen alleen hun formulering en manier van onderwijzen uiteen.Ga naar voetnoot2. Aan de andere kant, hoewel ze hetzelfde leren, geef ik toch de voorkeur aan de Peripatetici boven de Stoici, omdat de Stoici gebruik maken van paradoxen die ver afstaan van het dagelijks leven en het gezond verstand; de anderen dalen als het ware meer af tot het bevattingsvermogen van het volk, hoewel ze toch niets anders op het oog hebben dan de Stoici. Plato wilde dat aldus zijn filosoof van dat wonderbaarlijke licht van de dingen die werkelijk bestaan, neerdaalde naar de schaduwen van het volk, om des te meer tot nut te zijn;Ga naar voetnoot3. aldus pleegt de eeuwige wijsheid overal te stamelen ten behoeve van ons. Dat betekent niet direct dat het beste is wat de heffe des volks het meest bevalt - want u buigt het om in die richting, maar eerder op een geforceerde dan op een passende manier. Wie is onder de indruk als een Stoicus roept dat een koninkrijk, bezit, een goede gezondheid geenszins goede dingen zijn; omgekeerd dat slavernij, armoede, ziekte, ouderdom, dood volstrekt geen kwaad inhouden? Dat alle elementen van geluk besloten liggen in een of andere volmaakte toestand van wijsheid? Zonder twijfel halen ook geleerden hierover hun schouders op; in de ogen van de massa is het zelfs lachwekkend. Maar als iemand zegt dat men ze weliswaar niet angstvallig moet nastreven, maar als ze toevallig ten deel vallen, men ze moet veranderen in een bron en instrument van deugdzaamheid, diens woorden zullen zonder al te veel weerstand hun weg vinden naar de oren en harten, ik zal niet zeggen van werklui, kleermakers, koks, die u noemt, maar wel van magistraten, vorsten, bisschoppen, en laat ik de theologen niet overslaan. Want ik denk dat op dit punt zelfs LatomusGa naar voetnoot4. het niet met mij oneens zal zijn, hoezeer hij het ook, naar men meent, met mij oneens is over de kwestie van de talen. Toch keurt | |
[pagina 280]
| |
het volk ook niet meteen al de dingen goed waar het zich in groten getale aan overgeeft. Iedereen veroordeelt schandelijke wellust, niemand prijst dronkenschap. Ik heb het hier over het oordeel, niet over de begeerten en geestelijke zwakheden. Maar om het niet te lang te maken, in de eerste plaats redeneert u als volgt: als lichamelijke en door de fortuin geschonken voordelen goede dingen zijn, dan geldt noodzakelijkerwijs dat zij gelukkiger maken naarmate zij overvloediger ten deel vallen. Ten eerste moet Uwe Eminentie eraan denken dat dit soort goede dingen, hoezeer je ze ook opeenstapelt, geen geluk brengt, maar als iets extra's het geluk, dat alleen de deugd kan verschaffen, vervolmaakt, in elk geval wat betreft het in praktijk brengen van de deugd. Vervolgens, hoewel ze bijdragen aan het geluk, volgt daar niet meteen uit dat het geluk toeneemt in dezelfde mate als zij. Eten en drinken helpen een mensenleven in stand te houden, maar het is niet meteen zo dat wie het meeste voedsel gebruikt, het langst leeft. Met uitzondering van alleen de wijsheid kent het menselijk bestaan niets dat zo tot voordeel strekt, dat het niet nadelig wordt als het bovenmatig aanwezig is. Een beperkte mate van schoonheid strekte tot aanbeveling van velen, maar bovenmatige schoonheid bracht velen ten val. Pythagoras, Scipio Africanus en keizer Trajanus ontleenden niet weinig gezag aan hun indrukwekkende verschijning. Verder vindt u iemand zelfs goddeloos, als hij Socrates ook maar een haar gelukkiger vindt wanneer een godheid aan zijn geest schoonheid, rijkdom en een stamboom had toegevoegd. Indien al niets anders, was hij in elk geval meer mensen tot voordeel geweest. Het doel echter van de deugd is dat ze zich tot nut van velen verbreidt; nu bracht zijn deugd maar een zeer kleine groep burgers voordeel, voor hem zelf was ze zelfs fataal. Verder, het is niet aan mij te meten hoeveel mijlen voorsprong iemand heeft die met deze goede dingen is toegerust; voor mij is het voldoende dat enig extra geluk wordt toegevoegd. Verder behoort men die goede dingen te wegen, niet te tellen, zoals u doet wanneer u deugd die van deze dingen verstoken is, voorstelt als nauwelijks een stap in de richting van geluk. Alleen de deugd legt zoveel gewicht in de schaal, dat zij zelfstandig geluk tot stand brengt; zover staat ze boven de andersoortige goede dingen, dat die laatste zelfs niet vallen onder de benaming goede dingen, behalve in zoverre ze in dienst van de deugd staan. Hieruit blijkt voldoende dat een vergelijking tussen de uiterst misdadige tiran Nero en de uiterst rechtschapen filosoof Epictetus in deze context niet echt op zijn plaats is. Weliswaar had Nero geen baat bij macht of rijkdom, zodat hij even ongelukkig bleef, maar als Epictetus, een voortreffelijk man, ook nog deze voordelen had gehad, was hij veel beter toegerust geweest om de deugdzaamheid toe te passen. | |
[pagina 281]
| |
Bovendien redeneert u in deze trant: als het goede dingen zijn, waarom wordt niemand door hun hulp beter? Allereerst, iemand die zijn bezit, dat hem door zijn voorvaderen is nagelaten of op een andere eerlijke manier is verkregen, weggeeft om de armen te helpen of zo mogelijk op een nog vromer manier gebruikt - is bezit voor die persoon dan niet een hulpmiddel om van dag tot dag beter dan zichzelf te worden? Tenzij we niet van mening zijn dat door de toename van weldaden ook de deugd een behoorlijk aantal stappen verderkomt. Vervolgens ontsnapt het niet aan uw wijsheid dat bezit, schoonheid, gezondheid en andere soortgelijke dingen in een andere zin goed worden genoemd dan de deugd. Ze worden immers goede dingen genoemd op dezelfde manier als herauten van koningen door ons koningen worden genoemd,Ga naar voetnoot5. omdat ze in dienst staan van koningen. Wat de Stoici misschien voordelen noemden, noemden de Peripatetici, die de bedoeling van het woord ruimer namen, een soort van goede dingen. Niemand kan misbruik maken van de deugd, maar van die andere dingen maken velen misbruik, door hun eigen fout, niet die van de dingen. Omgekeerd zijn er bepaalde ongemakken die bij de Peripatetici in plaats daarvan slechte dingen heten, die evenwel vaak veranderen in een bron van deugdzaamheid; en misschien gaan wel meer mensen ten onder aan armoede dan aan gematigde welstand. Cicero verbaast zich erover dat de oude Latijnen bezit ‘goed’ noemden, maar als ik het wel heb speelt hij daarbij de rol van de Stoicus. Op verschillende manieren wordt God goed genoemd, wordt een man, een paard, een munt goed genoemd. Wat voor zin heeft het verder je te verbazen dat lichamelijke gezondheid en kracht goede dingen worden genoemd, wanneer volgens de filosofen de benamingen ‘het zijnde’ en ‘het goede’ toepasbaar zijn op dezelfde dingen?Ga naar voetnoot6. En ik heb het niet over wat de weelde allemaal heeft bedacht - al staat het vrij ook die verkeerde bedenksels om te buigen naar betere toepassingen. Het volgende is eerder geestig dan treffend: als alleen degene gelukkig is wiens huidskleur een mengeling is van wit en rood, is geen enkele Ethiopiër gelukkig. Immers, wie zo'n kleur heeft is niet meteen mooi, en waarom zou een Ethiopiër in de ogen van Ethiopiërs door zijn zwarte kleur niet mooi zijn? Als Christus niets gegeven kan worden, waarom is het dan dat Hij zo vaak iets van de Vader vraagt? Waarom is het dan dat Hij roemt dat Hem is gegeven de macht in hemel en op aarde?Ga naar voetnoot7. Maar laat ik Christus buiten deze discussie houden, want dat vindt u beter. Dat Hij wilde dat de apostelen arm wa- | |
[pagina 282]
| |
ren, daarover kan ik opmerken dat Hij niet verkondigde dat bezit slecht was, maar dat Hij niet wilde dat de glorie van het evangelie werd toegeschreven aan hulpmiddelen van deze wereld. Ik ontken niet dat het vaak voorkomt dat die verworpen moeten worden, als de vroomheid dat vereist. Geef nu op uw beurt antwoord aan mij. Als het geen goede dingen zijn, wat een schande is het dat we er, zelfs in openbare gebeden, Hem om smeken, die niets wil of kan geven behalve wat goed is! Laat verder niemand denken dat ik mensen ongelukkig noem die begiftigd zijn met deugdzaamheid. Ik noem hen zelfs uiterst gelukkig, maar volmaakter gelukkig de mensen die over die dingen beschikken, of ze nu vanzelf kwamen of eervol werden verworven, tenzij de situatie van het moment iets anders vereist. Ik zal ophouden met filosoferen als Uwe Eminentie nog één vraagje heeft beantwoord. Stelt u zich eens twee personen voor: de een met het uiterlijk van Thersites, de armoede van Irus,Ga naar voetnoot8. een beklagenswaardige gezondheid, een spraakgebrek, een geheugen als een zeef, een logge geest, een afkomst om je voor te schamen, alom gehaat, verbannen, en ook nog oud en afgeleefd; de ander in de bloei van zijn jaren, indrukwekkend van gestalte, met een goede gezondheid, een welluidende en vlotte stem, een goed geheugen, intelligent, rijk en machtig, van hoge afkomst, ten slotte bij iedereen zeer gezien om zijn hoge positie. Stel nu dat u beschikt over een innerlijk dat past bij een goed mens: dat in de eerste plaats liefheeft wat het beste is, dat zich verder tegenover iedereen zo verdienstelijk mogelijk wenst te maken; stel nu dat er een godheid is die opdracht geeft te kiezen welke van de twee uw voorkeur heeft, want u wordt meteen waarvoor u kiest! Zeg me in alle eerlijkheid, kiest u deze of die? En is iets wat volgens een goed man te prefereren is, in uw ogen de benaming ‘goed’ niet waard? Maar u zult volhouden: als het goede dingen zijn, waarom krijgen we opdracht ze te verachten? Iemand veracht ze als hij ze in vergelijking met de deugd weinig aandacht geeft, als hij er niet op vertrouwt, als hij ze niet voor zichzelf bezit, als hij ze met gulle hand uitdeelt, als hij bij verlies ervan niet ontredderd is, wanneer de fortuin een keer terug wil hebben wat van haar is. Gelukkig is niet degene die denkt alleen daardoor gelukkig te zijn. Gelukkig is niet degene die niet meer gelukkig is wanneer ze hem ontnomen worden. Maar genoeg filosofie, genoeg uit de oude doos, zoals dat heet. Uwe Hoogheid vindt het niet erg zelfs van mij raad te krijgen; daarom kan ik niet anders dan uw bescheidenheid prijzen, waar zelfs het aanzien van zo'n hoge positie | |
[pagina 283]
| |
geen vat op kreeg; overigens heb ik dat alles niet zozeer gezegd met de bedoeling raad te geven als wel om uw pen aan te sporen. Ik acht u gelukkiger om uw houding tegenover de vakken die passen bij een groot vorst, dan om de kardinaalshoed zelf, hoe eerbiedwaardig die ook is. Bescheiden als u bent verwerpt u resoluut het woord dienaren. Welnu, ik geef u de vrijheid mij iedere willekeurige benaming te geven, mits u mij tot de uwen rekent. U bent zo beleefd om het gezelschap van de drie Willems niet te versmaden. Evenzo twijfel ik er niet aan of het verheugt hen in de schaduw te geraken als gevolg van uw komst - als je dat tenminste in de schaduw geraken kunt noemen, en niet toenemen in luister door nog meer licht. Ik haalde stiekem een paar uurtjes van mijn werktijd af, om niet het idee te hebben volledig mijn plicht te verzaken. Naar ik hoop zal ik binnenkort overvloediger blijk geeste toe. Leuven, [1518] |
|