De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 6. Brieven 842-992
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd948 Aan Petrus Mosellanus
| |
[pagina 249]
| |
de stijl overtrof. Verder, zodra ik die redevoering van je had gelezen,Ga naar voetnoot2. waarin je de talenstudie verdedigt tegenover hen die hun tong hebben verloren als er te prijzen valt, maar uiterst spraakzaam zijn als ze kunnen afgeven op de hogere studie, waren bij mij zo hoge verwachtingen gewekt omtrent je talent als maar zelden gebeurt. Je rede is zo levendig, zo vloeiend en meeslepend, overladen als ze is met onweerlegbare argumenten. Bij het bedenken daarvan toon je scherpzinnigheid, bij het uitwerken ervan laat je tevens grote kunstvaardigheid zien. Je stijl verraadt veel en gevarieerde lectuur, iets wat extra bewonderenswaardig is vanwege je jeugdige leeftijd. Je schrijft dat daar een strijd woedt tussen hen die onderwijs geven in de hogere literatuur en de verdedigers van de oude onwetendheid. Dat verbaast me niets, omdat die strijd overal zo krachtig woedt dat het waarachtig lijkt alsof de gebeurtenissen het gevolg zijn van een samenzwering, of door het noodlot bepaald zijn. Ik raadpleegde enkele astrologen, bekende beoefenaren van dit vak; zij zoeken de oorzaak van de ramp in de zonsverduistering van vorig jaar. Die vond plaats, als ik het wel heb, in het teken van de Ram - de Ram betreft het hoofd. Bovendien was Mercurius aangetast door de gloed van Saturnus. Daarom zou deze ramp vooral mensen treffen die zich bevinden onder Mercurius; in dit verband worden ook de Leuvenaren genoemd! Deze universiteit immers, waar de studie van de literatuur in alle rust placht te bloeien, is opgeschrikt door groot tumult, zoals ik in elk geval in heel mijn leven nog nooit had gezien. Je zou bijna zeggen dat een soort AteGa naar voetnoot3. het werk van hen die zich op de studie toeleggen in de war stuurt. Maar wat de astrologen voor gissingen doen, is hun eigen zaak. Ik, als ik over enig oordeelsvermogen beschik, meen dat er met opzet wordt gehandeld door samenzweerders en getrouwen: zozeer werd als op een teken overal ter wereld geprotesteerd tegen de talenstudie en de literatuur. Ze vormen aaneengesloten gelederen, zodat ze zich althans door hun talrijkheid beschermd voelen tegen het geringe aantal tegenstanders. Ze verdelen de taken onder elkaar: sommigen kakelen bij feestmalen en bijeenkomsten, anderen staan te schreeuwen voor het onkundige volk, dat zich makkelijk om de tuin laat leiden; weer anderen voeren discussie op de universiteiten of dienen machtige personen telkens een beetje van hun gif toe in het oor. Er zijn er ook die het ene boek na het andere schrijven, vooral in Keulen, waar de universiteit altijd zeer vasthoudende verdedigers van de slechte soort studie heeft gehad. Ook bij ons verspreidde zich onlangs onder het publiek een dia- | |
[pagina 250]
| |
loog van de theoloog Jacobus Latomus,Ga naar voetnoot4. een man die zich vroeger niet al te vijandig opstelde tegenover de hogere literatuur en best een goede vriend was; ik kan niet goed bedenken waardoor 's mans aard plotseling is veranderd. Er zijn mensen die denken dat een groot deel van het genoemde boek gericht is tegen jouw redevoering waarin je de talenstudie prijst, maar dat verreweg het grootste deel een indirecte aanval op mij is. Die verdenking heb ik van me afgeschud in een boekje dat ik met twee dagen werk eerder op papier geworpen dan geschreven heb; het stond me namelijk tegen veel moeite aan dergelijke onzin te besteden. Ik zal er ook niet bij je op aandringen de man antwoord te geven, en, als je iets antwoordt, gebruik dan bij de behandeling van de kwestie eerder argumenten dan scheldwoorden; vooral omdat hij zich onthoudt van namen en hij op niet al te giftige toon schrijft. Zelfs als hij dat deed, dan nog zou ik je aanraden je pen in toom te houden; dan kan het nageslacht zien dat we niet alleen gelijk hadden, maar het ook in zelfbeheersing van hen wonnen. Ooit schreef men een toestand van razernij toe aan dichters; nu lijkt die overgegaan te zijn op hen die bij uitstek van bezonnenheid blijk hoorden te geven. Alhoewel, er is een enorm verschil tussen de razernij van dichters en die van hen. De eerste vorm leverde ons al die uitnemende boeken op, over de historie, over gedrag, over emoties, over sterren, over de aard van planten, bomen, edelstenen, dieren, over de ligging van streken. Uit de razernij van de anderen komt niets voort behalve giftige maar onbeduidende en nutteloze muggenzifterij; daarop berust al hun hoop op de overwinning. Op dat gebied wordt de eerste plaats ingenomen door bepaalde groepen monniken. Omdat hun aantal zo groot is dat ze zelfs de Turken zouden kunnen verslaan, kunnen ze verschillende strijdkrachten uitzenden, met de verheven missie rond te gaan en vuile praatjes te verspreiden, of in preken het volk op te wekken tot steniging. Hoe vaak droegen zij niet Erasmus ten grave! Hoe vaak vielen ze hem niet met loze geruchten aan! Bij het verrichten van dit soort daden denken ze dat ze de steunpilaren van de christelijke godsdienst zijn, die er vanzelfsprekend recht op hebben zonder ook maar iets uit te voeren op kosten van de gemeenschap te leven. Alhoewel ik niet zou willen dat dit odium drukt op de kloosterorden, waar juist de meest gerespecteerde mensen die dingen niet goedkeuren. Maar het zijn juist overal de slechten die vinden dat ze recht hebben op de alleenheerschappij; zij hebben de regie, terwijl ze doen alsof ze uit naam van iedereen handelen. Zo kan het gebeuren dat door de slechtheid van enkelen de hele groep slecht bekend komt te staan. Hier mis ik niet alleen een christelijke gezindheid bij mensen die in het bijzonder voor zichzelf roem opeisen op godsdienstig gebied, maar ik mis | |
[pagina 251]
| |
ook schroom en behoedzaamheid. Immers, omdat ze zo evidente leugens verspreiden, kunnen ze wel raden dat die meteen door de feiten ontzenuwd worden. Is die monnikGa naar voetnoot5. over wie je in je redevoering schrijft immers niet het toppunt van onbeschaamdheid? Deze man deinsde er niet voor terug op grond van mijn aantekening, dat syllalountes beter vertaald kan worden met ‘die wat met elkaar praten,Ga naar voetnoot6. ten overstaan van het volk te beweren dat de evangeliën voor mij niets anders zijn dan oudewijvenpraat; terwijl ik overal zoveel ontzag heb voor de tekst van de evangeliën, dat sommigen zich er behoorlijk aan ergeren. Zie, wat een heraut van de goddelijke leer! Wat een tong gewijd aan de verkondiging van Christus' glorie! Terwijl ze zichzelf dit soort dingen permitteren, zijn ze een en al verontwaardiging en is het huis te klein, als iemand, zelfs zonder hun naam te beschadigen, de rituelen van sommige monniken hekelt. En terwijl ze een zo tomeloze haat aan de dag leggen dat je ze voor gek zou kunnen verslijten, vinden ze zichzelf toch geschikt om te beoordelen of we christenen zijn of niet. Er was ook hier een theoloog van dat slag, die tot dan toe voor een weldenkend man werd aangezien. Eerst maakte de man de zaak van Luther bij het volk zo gehaat als hij maar kon, door te schreeuwen over ketterijen en antichristen en een gevaar voor de christelijke godsdienst. Vervolgens vermengde hij de kwestie van de talenstudie en de beschaafdere literatuur met de andere kwestie, door herhaaldelijk te roepen dat uit die bronnen ketterijen voortkomen. Alsof welsprekendheid in vroeger tijd meer iets van ketters was geweest dan van rechtzinnigen; en alsof zij die onlangs tot ketterij opwekten, geen stamelaars waren zonder welbespraaktheid, kortom precies als die lieden nu; en alsof Luther met die middelen was uitgerust, en niet eerder met de scholastieke literatuur - ik bedoel: die nu scholastiek wordt genoemd. Toen de keizer onlangs in Antwerpen was, nodigde de zeer eerwaarde kardinaal van Sion,Ga naar voetnoot7. een geleerd man met een onafhankelijk oordeel, me uit om te komen eten. Zoals ik tijdens het gesprek vernam, hadden een paar theologen hem overtuigd van de allerbrutaalste leugen, dat ik in de lofzang van Maria, die begint met ‘Mijn ziel maakt groot’, ‘Abraham en zijn zaad’Ga naar voetnoot8. had veranderd in ‘en zijn nakomelingen’ - wat een groot gevaar voor het christelijk geloof zou opleveren, omdat PaulusGa naar voetnoot9. niet schreef ‘aan zijn zaden’, maar ‘aan uw zaad, dat wil zeggen Christus’. Thuisgekomen sla ik het boek | |
[pagina 252]
| |
erop na en ontdek ik hoe schaamteloos en dom deze persoon was, wie het ook was die dit uit zijn duim gezogen heeft. Er was een ander, een predikheer, die op jammertoon ten overstaan van het volk klaagde dat zoveel doorwaakte nachten ooit besteed aan het behoud van het geloof in Christus vergeefs en vruchteloos waren. ‘Wat rest ons,’ sprak hij, ‘behalve dat we onze boeken in het vuur werpen, nu er lieden blijken te zijn die in nieuwe boeken het Onze Vader en het Magnificat verbeteren?’ Toen waren immers juist mijn aantekeningen op het Nieuwe Testament verschenen. Ikzelf hoorde een karmelietGa naar voetnoot10. preken, een man met een krachtig stemgeluid, doctor in de theologie blijkens titel en paarse bonnet. Toen hij mijn aanwezigheid opmerkte (ik stond immers recht tegenover hem), legde hij mij twee van de drie zonden tegen de Heilige Geest ten laste: verwaandheid, omdat ik met nieuwe boeken alle oude veroordeelde, wat zelfs zover ging dat ik niet aarzelde het gebed des Heren en de lofzang van Maria te verbeteren; verder zou ik de erkende waarheid hebben aangevallen, omdat ik, na het aanhoren van twee predikanten op dezelfde dag, aan tafel had gezegd dat geen van beiden het onderwerp echt had begrepen. Het ging over hoofdstuk 4 van de eerste brief van Petrus: ‘Wordt wijs en waakt in gebeden. Hebt bovenal bestendige liefde jegens elkander.’Ga naar voetnoot11. Hierbij werd een groot deel van de preek besteed aan de onderverdeling van wijsheid, terwijl er in het Grieks sôphronêsate (bezint u) staat; verder een groot deel aan ‘jegens elkander’, over de stappen van de liefde, terwijl ‘bij heautois’ (bij uzelf) ‘bij u onderling’ betekent. Ik hekelde hun misvatting evenwel niet, maar na waardering uitgesproken te hebben voor beider preek zei ik: ‘Wat jammer dat dit ontbrak!’, want vijf woorden uit mijn Annotationes hadden hen voor deze misvatting kunnen behoeden. Toch is het geen gering vergrijp dat iemand die voor het volk met zoveel gezag staat te preken, het uitgangspunt van zijn hele verhaal niet begrijpt. Toen onze doctor van ik weet niet wie had gehoord wat ik had gezegd, zei hij: ‘Ik heb heel wat keren voor u gepreekt en met Christus' hulp zal ik dat blijven doen. Evenwel, als iemand zegt dat een predikant het onderwerp van zijn preek niet begrijpt, zondigt hij tegen de Heilige Geest, vooral omdat dat onderwerp aan de Heilige Schrift ontleend is.’ Pieter Gillis, een buitengewoon goede vriend, week niet van mijn zijde. Hij ontplofte van woede, maar ik kon mijn lachen niet houden. Want wie zou niet lachen om zo iets belachelijks? En toch vinden die lieden het redelijk dat om één zo'n kakelaar een enorme schare monniken op kosten van de gemeenschap leeft. Toen de door mij herstelde tekst van het Nieuwe Testament net was ver- | |
[pagina 253]
| |
schenen, riep een of andere theoloog, een karmeliet die zichzelf uitzonderlijk geleerd en vroom vond, dat er groot gevaar dreigde voor de christelijke godsdienst en dat de komst van de antichrist nabij was; want zo prikkelen ze met veel pathos de bijgelovige massa. Toen het tot een gesprek kwam, telkens wanneer ik de man nadrukkelijk vroeg te laten zien wat hem in het Nieuwe Testament stoorde, antwoordde hij vrij eerlijk dat hij het boek niet gelezen of gezien had. Dat merk ik steeds: het hardste schreeuwen degenen die die mijn werk niet lezen. Het Nieuwe Testament was maar nauwelijks verschenen toen een dominicaan in Straatsburg temidden van een kring studenten met de vingergatenGa naar voetnoot12. open, zoals ze dat zeggen, te keer ging tegen dat werk - want in het verleden omvatte die orde weliswaar verschillende mensen die bijzonder geleerd waren, maar nu heel veel die een of andere vorm van tirannie nastreven. Een van de aanwezigen was Jakob Sturm, een jongeman met gevoel voor humor en een voortreffelijk oordeel, buitengewoon geleerd en een groot bewonderaar van me. Hij liet de man tetteren zolang hij wilde. Toen hij al het mogelijke had gezegd, en naar zijn eigen idee niet zonder effect, vroeg Sturm de man of hij het werk had gezien. Hij zei van niet. ‘Hoe kunt u dan,’ vroeg hij, ‘al die dingen beweren over een werk dat u niet gelezen of gezien hebt?’ Iedereen begon te lachen, maar toch voelde hij geen schaamte voor zijn schaamteloosheid. - Als ik een compleet overzicht van dit soort verhalen zou willen geven, zou er geen eind aan komen. Onlangs was er een of andere kleingeestige vitter,Ga naar voetnoot13. die naar zijn eigen idee niet alleen theoloog is, wat hij allerminst is, maar ook een beetje een heilige. In een brief aan een vriendGa naar voetnoot14. noemt hij mij iemand die de versie van de kerk belastert, zichzelf iemand die haar verdedigt - terwijl ik tijdens zoveel doorwaakte nachten probeerde de versie van de kerk te herstellen en te verduidelijken. Deze afgelopen dagen had een of andere praatzieke stamelaar,Ga naar voetnoot15. die hoewel hij niet kan spreken toch niet kan zwijgen, met verbazingwekkende ijver in verschillende steden mijn lof verkondigd, alsof hij ervoor ingehuurd was, door niet alleen mijn vakkennis, maar ook mijn levenswijze met ongekend lasterlijke aantijgingen te bestoken. Het gebeurde toevallig dat we elkaar bij het eten tegenkwamen, nadat een vriend de dag ervoor een episode van het verhaal uitvoerig voor me op papier had gezet. Ik diende openlijk | |
[pagina 254]
| |
mijn beklag in, met enkele geleerden als getuigen; ik vertelde de leugens waarmee hij me voor gek had gezet. Uit wat de man daarop zei werd voldoende duidelijk dat hij die dingen niet op grond van eigen lectuur verkondigde, maar op grond van wat anderen vertellen. Alsof het geen zwaar misdrijf is andermans goede naam met leugens te bestoken, durven ze met dergelijke daden op hun geweten Christus' heilige tafel te naderen, zonder zich verzoend te hebben met degene die ze schade toebrachten. Zozeer geldt voor hen de uitspraak van Tychonius: ‘wat we willen is heilig voor ons’.Ga naar voetnoot16. Het gaat hier om een volkomen nieuwe manier van lasteren. Eerst veroordelen ze degene die ze haten, vervolgens gaan ze bij degene die ze veroordeelden op zoek naar iets om kritiek op te leveren. Als iemand zich verzet of tegen hun kleingeestige vitterijen ingaat, dan roepen ze dat de vrede en de rust verstoord worden. Alsof je tegen iemand die je een paar klappen verkoopt, zegt dat hij stil moet zijn omdat er anders tumult ontstaat! Hun fragiele waardigheid, die al met een enkel woord boos te maken is, vraagt van ons een meer dan Socratisch geduld. Zo weinig achting hebben ze voor andermans goede naam, die willen dat men zoveel achting heeft voor die van henzelf. Maar ik lijk wel gek, mijn beste Petrus, dat ik hier zoveel woorden aan vuil maak. Nog één verhaal en dan zal ik stoppen. In Engeland heb je twee beslist niet onbekende universiteiten, Cambridge en Oxford. Op beide wordt onderwijs gegeven in de Griekse literatuur, en wel in Cambridge in alle rust, omdat deze universiteit onder leiding staat van de eerwaarde vader John Fisher, bisschop van Rochester, een man met niet alleen de geleerdheid van een theoloog, maar ook de levenswijze. Maar in Oxford, hoewel met redelijk succes Grieks werd gedoceerd door een bijzonder geleerde jongeman, begon een of andere barbaar in een preek voor het volk met de meest verschrikkelijke beschimpingen te keer te gaan tegen de Griekse literatuur. Maar toevallig was de koning toen in de buurt, zelf niet zonder enige geleerdheid en bovendien een begunstiger van de literatuur. Via More en Pace kwam hij de zaak te weten, waarna hij gelastte dat zij die dat graag wilden zich beslist aan de Griekse literatuur moesten wijden. Zo is dat stelletje kakelaars het zwijgen opgelegd. Hadden wij toch maar zo'n vorst of zo iemand als zijn plaatsvervanger; onze vorst bevindt zich namelijk op te grote afstand van ons. Jullie zijn beter af, als het waar is wat mij enkele jaren geleden over hertog Georg is verteld. Dit is nog zo'n verhaal. Een zekere theoloog die een preek hield aan het hof in aanwezigheid van dezelfde koning, begon uit te varen tegen de Griekse literatuur en de nieuwe vertalers, op een manier die even brutaal als dom | |
[pagina 255]
| |
was. Pace wierp een blik op de koning, om te zien met wat voor gezicht hij hiernaar zat te luisteren; deze glimlachte daarop vriendelijk naar Pace. Na de preek riep hij de theoloog bij zich; More kreeg de opdracht om tegenover hem de Griekse literatuur te verdedigen. De koning wilde bij de discussie aanwezig zijn; toen More met grote welsprekendheid een tijd aan het woord was geweest en men juist de repliek van de theoloog verwachtte, viel deze op zijn knieën en smeekte enkel om vergiffenis. Wel probeerde hij nog zijn vergrijp af te zwakken door te zeggen dat een of andere geest hem onder het preken inblies deze lelijke dingen over de Griekse taal eruit te flappen. Waarop de koning zegt: ‘Maar dat was niet de geest van Christus, maar van de zotheid.’ Vervolgens vraagt hij de man of hij iets van Erasmus had gelezen; want de koning had wel gemerkt dat bepaalde dingen tegen mij gericht waren. Hij zegt van niet. ‘Daarmee laat je overduidelijk zien dat je een dwaas bent, omdat je veroordeelt wat je niet gelezen hebt.’ Hierop zegt de theoloog: ‘Ik las iets dat Zotheid heet.’ Op dat moment onderbreekt Pace het gesprek: ‘Dat is het onderwerp, illustere koning, dat precies bij deze man past.’ Daarnaast kwam de theoloog nog met een andere drogreden om zijn handelwijze te vergoelijken. Hij zei ‘Ik ben niet zozeer de Griekse literatuur vijandig gezind, omdat ze haar oorsprong heeft in de Hebreeuwse taal.’ Verwonderd over zoveel dwaasheid, stuurde de koning de man weg, en wel op voorwaarde dat hij nooit meer aan het hof zou komen preken. Ik kan het niet laten ook dit nog te vertellen, iets volkomen belachelijks. Een zekere bisschop van de orde der predikheren, die biechtvader is van de koningin,Ga naar voetnoot17. had deze bijzonder verstandige en vrome vrouw, bovendien niet zonder enige geleerdheid, ervan weten te overtuigen dat ik een onvergeeflijke misdaad had begaan door de boeken van Hieronymus te verbeteren, een zeer geleerd man en zelfs een heilige. Daarvan overtuigd roept ze als volgt een vriend van mij aan het hof ter verantwoording: ‘Was Hieronymus niet een zeer geleerd man?’ ‘Zeker.’ ‘Hij is toch in de hemel?’ ‘Ja.’ ‘Welnu dan. Welk excuus ga je gebruiken om je vriend Erasmus te verdedigen, die zijn boeken verbeterde? Weet hij soms meer dan Hieronymus?’ En dezelfde dingen worden hier in alle ernst verkondigd door hen die denken de steunpilaren van de kerk te zijn. Dat is het soort tegenstanders waarmee we te maken hebben. Dat zijn de verdedigers van Christus' religie. Je kunt je niets dommers voorstellen, niets dwazers. En toch worden we met dit soort gemene leugens voor gek gezet bij de onwetende massa en zotte vrouwtjes. Maar genoeg onzin. Wat betreft het feit dat ik je brief nogal laat beantwoord, je mag aan allerlei oorzaken denken behalve dat ik jou verwaarloos. Ik word dagelijks overstelpt met bundels brieven. Als ik niet antwoord, kom | |
[pagina 256]
| |
ik onbeleefd over. Als ik antwoord, haal ik me een drievoudig probleem op de hals. Allereerst stel ik mensen evenmin tevreden als ik noodzakelijkerwijs antwoord wat me voor de mond komt. Verder, door op die manier haastig te schrijven maak ik mijn stijl, die van zichzelf al beroerd genoeg is, nog slechter. Ten slotte doe ik afbreuk aan mijn reputatie. Belachelijk om liever bij een Italiaan te gaan zoeken wat men in huis heeft.Ga naar voetnoot18. Zo denkt het volk dat iemand een uitstekend arts is als hij zich voordoet als een Arabier of Indiër, in de hoop bij zotte lieden een streepje voor te hebben door van ver te komen. Maar het past geleerden zich hiervan verre te houden. Een ieder die verstand heeft van de literatuur, behoort in onze ogen een Italiaan te zijn. Ik ben niet van plan nog langer met dit soort mensen op de vuist te gaan. Ik ben al een oudgediende en verdien ontslag; moe van de wedloop geef ik de fakkel over aan jullie die nog jong zijn. Ook zonder mij zal het overwinningslied klinken, mits je doorgaat zoals je begonnen bent. Philippus Melanchthon heeft bij mij geen beschermheer of voorspraak nodig. Ik ben de jongeman genegen als ik geen ander ben. Het moet wel een heel verschrikkelijke belediging zijn die voor mij een reden is een vriendschap te verbreken. Het ga je goed. Leuven, in het jaar 1519. 22 april |
|