De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 6. Brieven 842-992
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd936 Aan John Fisher
| |
[pagina 232]
| |
werpen, die een controverse inhouden, wel eens verhit, zelfs zonder dat we het in de gaten hebben. Mij althans overkomt het wel eens dat er, terwijl ik meen louter vleiende woorden geschreven te hebben, toch mensen zijn die vinden dat ik mijn tanden liet zien. Hoe dit ook zij, ik benijd Lefèvre dat hij zo'n tegenstander heeft: zelfs al wordt hij door hem geveld, toch is er iets waarmee hij zich kan troosten: ‘het is door de hand van de grote Aeneas dat je sneuvelt’.Ga naar voetnoot2. Met wat voor schurft moet ik de strijd aanbinden! Met wat voor kleingeestige vitters heb ik van doen! Lieden die, omdat ze verder niet bekend kunnen worden door zich verdienstelijk te maken, een beetje roem najagen door het bevuilen van andermans reputatie! Étienne Pocher, bisschop van Parijs, die uw pen aanzette tot dit werk, is nu aartsbisschop van Sens; dat dit hem met evenveel zekerheid geluk mag brengen als het de paus van Rome winst zal opleveren! Hij wordt nu als gezant naar Spanje gestuurd, ondanks zijn hoge leeftijd; ik ben zeer bezorgd om zijn welzijn, werkelijk waar. Hij verdiende het zo lang mogelijk voor de staat behouden te worden, om met zijn raadgevingen de koning en diens rijk van nut te zijn. Degene over wie u me schrijftGa naar voetnoot3. zal altijd dezelfde blijven, ja, juist nu gaat hij geheel op in kleingeestige vitterij, waarvoor hij naar mijn idee geboren is; en toch is hij naar zijn eigen idee een beetje een heilige. Als ik ook maar een klein beetje van zoveel kleingeestige vitterij op mijn geweten had, zou ik Christus' tafel niet durven naderen. Er verscheen een of andere dialoog van Jacobus Latomus, een Leuvense theoloog, waarin hij de talen niet volledig veroordeelt, maar blijkens de manier waarop hij ze behandelt wil hij dat er zo min mogelijk waarde aan wordt gehecht. Verder stelt hij tegenover de voorschriften van mijn MethodeGa naar voetnoot4. andere voorschriften, maar toch gaat hij niet zover dat hij mijn naam noemt; ook al bezorgt hij mij op deze manier grotere haat, daar de ontwetende lezer denkt dat hij met dingen waarmee hij deze of gene, waarmee hij Luther wil raken, mij wil raken. Deze gematigdheid met omgekeerd effect komt uit de koker van onze theologen. Mij stond het boek in elk geval om vele redenen wel aan. Laten ze schrijven tot ze er genoeg van hebben en dan ophouden met die kleingeestige vitterij! Nu word ik volgens bepaalde trucjes door vele personen gehekeld, zodat er niemand is tegen wie ik met zekerheid het zwaard kan trekken. Ik had besloten helemaal niet op het boekje te antwoorden, maar bezweek voor het oordeel van vrienden. Overigens antwoordde ik op zo'n manier dat het lijkt alsof ik geen antwoord gaf. Ik had in | |
[pagina 233]
| |
mijn Methode gezegd dat een groot deel van de theologie bestaat in een vrome geest en bezieling. Latomus bestrijdt dat en toont met veel omhaal van woorden aan dat een theoloog en een vroom man niet hetzelfde zijn. Maar ik ben bang dat er straks, als ze zo doorgaan, mensen zijn die beweren dat theologie beoefenen en je verstand gebruiken niet hetzelfde zijn. Ik zie duidelijk dat het om een noodlottige pest gaat; bijna zou ik geloof hechten aan de astrologen, die, zoals ze de lichamelijke ziekten waaraan nu overal wordt geleden terugvoeren op invloed van de sterren, menen dat daardoor ook bepaalde geestelijke vormen van pest ontstaan. Wat een dwaasheid toch! Terwijl we met dit soort muggenzifterij zowel onze werktijd als andermans vrije tijd verspillen, menen we zelf vrome mensen, menen we theologen, menen we christenen te zijn. Maar waar blijft intussen de christelijke vrede, de eenvoud, dat gelukkige stoeien op het veld van de Schrift?Ga naar voetnoot5. Wat is erg genoeg om af te roepen over die boze tongen die u influisteren dat Erasmus u niet genegen is? Ik reken u waarachtig niet onder degenen wie ik genegen moet zijn, maar onder degenen die ik op alle mogelijke manieren moet hoogachten en vereren; en onder hen u in het bijzonder, in wie ik altijd een unieke leermeester en onwankelbare beschermheer had. Want dat u niet zo vaak vermeld wordt in mijn geschriften, heeft geen andere oorzaak dan de eerbied voor uw verhevenheid. U doet zich immers op zoveel manieren aan mij voor als een groot man: enerzijds door uw bisschoppelijke waardigheid, anderzijds door uw werkelijk bewonderenswaardige geleerdheid, maar bovenal door uw vrome levenswandel, waarmee u als een van de weinigen in onze tijd doet denken aan die bisschoppen van vroeger. Tegenover anderen durf ik meer. U mocht naar mijn idee niet worden genoemd tenzij met groot respect, vooral in gedrukte boeken. Toch durfde ik, behalve op enkele andere plaatsen, melding van u te maken in de laatste uitgave van het Enchiridion, waarin het fragment van Basilius is opgenomen dat ik ooit vertaalde.Ga naar voetnoot6. Maar intussen kijk ik uit naar een of ander werk, maar wel een waarvan ik kan vermoeden dat het blijvend zal zijn en dat uw grootheid en verhevenheid niet onwaardig lijkt. Dat zal speciaal aan u worden opgedragen, dat wil zeggen door uw naam aan de wereld worden aanbevolen. Wat betreft de reformatie, zoals ze zeggen, van de geestelijkheid, waarvan bij u sprake is, ik ben bang dat ze te veel het voorbeeld volgen van artsen die eerst het lichaam dat ze zouden genezen leeg maken. Moge Christus eindelijk herrijzen en zijn volk bevrijden van een zo veelvormige tirannie! Als | |
[pagina 234]
| |
we niet uitkijken, zal het nog gebeuren dat het draaglijker is te leven onder de tirannie van de Turken. Maar om op uw boek terug te komen, ik zou willen dat het verzorgder gedrukt was. Als ik u op dat punt een dienst kan bewijzen, zal ik dat graag doen. Ik had ook graag gewild dat die moeite aan een ander onderwerp was besteed, hoewel dit ook van zowel vroomheid als goede smaak getuigt. Maar de korte commentaren waarin u de evangeliën naar volgorde en betekenis met elkaar verbindt, waarvan een voorproefje me ooit goed beviel, hadden naar mijn oordeel meer toegevoegd aan uw waardigheid. Juist toen ik deze brief wilde verzegelen, stuurt de persoon van wie ik kort hiervoor melding maakteGa naar voetnoot7. en die, naar ik veronderstel, van gedachten is veranderd door de toverkracht van uw brief, een afgezant naar mij hier in Antwerpen, voor een gesprek over herstel van de vriendschap tussen ons. Ik antwoordde dat ik graag terug wil naar de nauwe band die we vroeger hadden, als hij de schade aan mijn reputatie herstelt. Hoewel ik in christelijke geest geen kwaad met kwaad wil vergelden, ben ik toch niet zo onvoorzichtig dat ik hem plotseling vertrouw, nu ik eenmaal weet dat hij zo'n karakter heeft. Integendeel, iemand die op deze manier ophield een vriend te zijn, was nooit een vriend. Ik zal een andere keer uitgebreider schrijven over Luther. Moge het Uwe Eerwaardigheid goed gaan, bij wie ik ten zeerste aanbevolen wil zijn. Antwerpen, 2 april 1519 |
|