De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 6. Brieven 842-992
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd931 Aan Wilhelm Nesen
| |
[pagina 224]
| |
kan geloven. Als het inderdaad zo is, zijn wij tweeën met totaal verschillende dingen bezig: terwijl ik hier zijn vriendelijkheid prijs, maakt hij me daar belachelijk. Ik weet absoluut zeker dat barbaren uit alle richtingen een samenzwering zijn begonnen om alles in het werk stellen om de literatuur de kop in te drukken. Pas op dat je me niets schrijft wat risico met zich meebrengt; want de brieven worden vaak onderschept, vooral die bij jullie vandaan komen; jouw laatste was eerst naar Zeeland gegaan voordat hij hier terugkwam. Ook hoor ik van anderen dat Budé boos op mij is om iets, maar ik zie evenwel geen enkele reden waarom hij boos zou zijn. Ik twijfel er niet aan of hij geniet bij jullie hoog aanzien, en terecht. Maar ik geloof nauwelijks dat er iemand is die over Budé gunstiger oordeelt of met meer bewondering spreekt dan Erasmus; ook al staat hij te hoog om mijn lof nodig te hebben. Hij had me uitgedaagd tot een woordenstrijd; ook leek hij mij een groot liefhebber van vrijmoedige scherts. Maar beledigd door mijn laatste brief antwoordde hij met een behoorlijk FranseGa naar voetnoot2. brief, om over de rest maar te zwijgen; of liever: hij gaf geen antwoord, want er stond niets in wat terzake was. Daarom wilde ik bij dit onderwerp niet welbespraakt zijn, ook al kan ik nog steeds niet geloven dat hij in ernst boos is. Hij dacht op die manier mijn toegevendheid op de proef te stellen, of in elk geval zijn eigen neiging de vrije loop te geven. Want wie om onbelangrijke redenen niet langer een vriend wil zijn, is - echt waar - nooit van harte een vriend geweest. Het ga je goed, mijn dierbare Nesen. Mechelen, 21 maart 1519 |
|