De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 6. Brieven 842-992
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd917 Aan [Juan de la Parra]
| |
[pagina 207]
| |
Bij ons bevindt zich Luis Vives uit Valencia, ik geloof nog geen 26 jaar oud, maar in elk aspect van de filosofie meer dan gemiddeld onderlegd, verder in de literatuur en ook in de spreek- en schrijfvaardigheid dermate gevorderd, dat ik nauwelijks iemand anders ken van onze generatie die ik met hem zou durven vergelijken. Er is geen onderwerp waarmee hij zijn pen niet oefende. Hij bootst in zijn redevoeringenGa naar voetnoot1. het voorbeeld van de klassieken na en doet dat zo goed, echt waar, dat je, als je het opschrift weg zou laten, zou denken dat het niet iets van deze landstreek en deze periode is, maar eerder stamt uit die uiterst vruchtbare tijden van Cicero en Seneca, toen koks en keukenmeesters heel wat meer welsprekendheid bezaten dan nu de mensen die zich voordoen als de leermeesters van de wereld. Hij houdt zich precies aan de regels, maar weet dat zo goed te verhullen, dat je niet zou denken dat het over fictieve stof gaat. Hij is in mijn ogen bij uitstek geschikt om zelfs u tot steun te zijn bij de opvoeding van Ferdinand, en te zorgen dat niemand uw hof veracht omdat het stamelt en niet welbespraakt is. Aan zijn gaven kan nog worden toegevoegd, dat hij zeer goed Spaans kent, aangezien hij Spaans van geboorte is, en heel aardig Frans, aangezien hij een tijdje in Parijs verbleef. Onze taal begrijpt hij beter dan dat hij die spreekt. Maar ik weet allereerst niet of kardinaal de CroyGa naar voetnoot2., wiens gouverneur hij is, zal accepteren dat de man van hem losgerukt wordt - zijn genegenheid voor hem immers kent, geheel terecht, geen grenzen. Verder weet ik niet of het goed is een jongeman van zeer hoge afkomst en met een bijzondere aanleg te beroven van zo'n leermeester. Ik ben onze vorst Ferdinand zeer welgezind; maar de kardinaal heeft zoveel voor mij gedaan, dat ik niets in gang durf te zetten wat voor hem nadelig zou kunnen zijn. Ten slotte heb ik me er nog niet van vergewist of Vives er zelf geen probleem mee heeft zich los te maken van een zo groot beschermer, die, zoals hij heeft kunnen merken, zeer op hem gesteld is. Als een wijs man zoals u hierover hetzelfde denkt als ik, zal ik in een volgende brief u de naam van iemand anders noemen. Het ga u goed, hooggeachte heer. Leuven, 13 februari 1519 |
|