De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 6. Brieven 842-992
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
915 Van Guillaume Budé
| |
[pagina 188]
| |
had gezet om een gemeenschappelijke weide ter afgrenzing van het omliggende terrein, volgens de wet kan volhouden dat hij die door verjaring heeft verworven en tot zijn eigendom gemaakt! Het was nog oneerlijker geweest, als je had besloten de aanduiding spreekwoord zo ruim te nemen, dat je alle leuke, geestige, gevatte uitspraken aan je gezag had onderworpen. Maar laat het inderdaad zo zijn dat je het volste recht hebt dat te doen, jij, aan wie met algemene instemming de afgrenzing en de beoordeling van de literatuur in al haar aspecten is opgedragen of overgelaten: laat het dan in elk geval tot wederopzegging geoorloofd zijn ze te gebruiken, zoals je bij Epimetheus aangaf, en ze jou te leen te vragen; dat geldt vooral voor mensen met handelsgeest, die zelfs goederen van anderen tot hun wettig eigendom kunnen maken. Maar wat voor manier van doen is dit: dat een enkel persoon zich veroorlooft, op die enorme zee van de oudheid, die volgens het natuurrecht het gemeenschappelijk bezit van iedereen is (als we de rechtsgeleerden geloven), het aardigste op te vissen en iedereen het uitoefenen van de visserij verbiedt? Het was, geloof ik, nog niet genoeg met jaarlijks hervatte moeite boeken met adagia te hebben vermeerderd tot de overvloedige inhoud over de rand liep, en als het ware met een sleepnet met onredelijk kleine mazen de bevalligheid en aantrekkelijkheid van de klassieke lectuur uitgeput te hebben: je moet ook nog eens jaloers zijn op anderen die je voetsporen volgen. Maar als je karakter hebt en bent zoals ik altijd meende dat je was, zul je, sinds je op de landerijen van beide talen een oogst binnenhaalde waarmee je jezelf grote roem bezorgde, niet boos worden op ons als wij, als het ware volgens het recht om aren te lezen, binnenhalen wat bij zo'n overvloed aan jouw blik is ontsnapt of wat je liet liggen, hoe zuinig en zelfs krenterig je ook bent. Nu zit je als een soort kwade geest zelfs hen die aren lezen dwars, jij die de zeis haalde door al de groene weiden van de Muzen en al het gewas op de velden van de oude schrijvers. Ja, dit zou ik ook graag willen weten, tenzij ik misschien al te nieuwsgierig ben. Jij zegt dat ik die uitspraken die ik op voorraad heb niet kwijt wil zijn. Welnu, die talrijke dikke boeken die je dagelijks uitgeeft (de drukpersen kunnen het nauwelijks aan en de drukkerijen richten zich bijna alleen op jou): laat je die zo maar uit je pen vloeien, gedreven door goddelijke vervoering, en had je niet een eerder aangelegde voorraad garen om ze te weven, in dozen zelfs met namen erop? Er zijn immers mensen die beweren dat je tientallen jaren geleden hebt voorbereid wat nu snel achter elkaar verschijnt. Als ik wist dat dat waar was, zou ik je onbaatzuchtigheid en je liefdadigheid, gericht op de samenleving, zeker toejuichen en je al mijn bijval schenken. Je wilt niets met je meenemen in je graf van wat je op jeugdige leeftijd vergaarde: is er iets mooiers te bedenken? Mij doet het erg denken aan een Romeins | |
[pagina 189]
| |
burger, omgeven door rijkdom van de Muzen, die het plan opvatte met jaarlijkse en zelfs maandelijkse schenkingen de gunst van het volk te verwerven en zijn bezittingen uit te delen, en daarbij zover ging dat hij zelfs de notabelen en mensen van stand zijn bonnen stuurde. Als toch eens alle mensen met een passie voor goud zouden besluiten er een gewoonte van te maken om uit hebzucht vergaarde rijkdom vrijgevig uit te delen alvorens te sterven! Dan zou niet her en der zoveel rijkdom aan het geldverkeer worden onttrokken en, veroordeeld tot levenslange gevangenschap, liggen te verstoffen. Want wat mijzelf betreft, ik ontken niet tegenover vrienden dat ik tussen mijn papieren heel wat heb liggen waaruit ik ooit geen onaardige boeken had kunnen samenstellen, als ik het geluk had gehad in een gunstiger positie te verkeren en de handen vrij te hebben voor de literatuur. Om over te gaan op de rest: je drijft terecht de spot met mij als iemand zonder scrupules, omdat ik die opmerking maakte over Hieronymus die voor Christus' rechterstoel gesleept werd. Ik zal immers niet met het excuus aankomen dat ik een grapje wilde maken, zoals jij hatelijk opmerkt. Zo herinnerde ik me het van horen zeggen, zonder de plaats bij Hieronymus werkelijk opgemerkt te hebben. Je moet me echter vergiffenis schenken in deze zaak die geen halsmisdaad betreft; jouw opmerking over de Areopagieten zou misschien als iets vergelijkbaars beschouwd kunnen worden: voor hun rechtbank laat jij mensen verschijnen die worden beschuldigd van diefstal.Ga naar voetnoot3. Ik ontken weliswaar niet dat ik veel voor de grap zei, maar ik zal nooit toegeven dat ik zo weinig schaamtegevoel heb dat ik me er niet een beetje voor schaam daarop een beroep te doen, zelfs voor de grap. Maar goed, evenmin maak ik in mijn brief jouw vrienden - ongetwijfeld mensen met een goed karakter en zachtzinnig van aard, omdat ze jouw vrienden zijn - tot grommende wilde beesten. Laat het inderdaad zo zijn, dat ik een paar dingen niet op de juiste plaats zeg - want jij vindt dat dat zo is, als de man die beslist waar, wanneer, wat gezegd wordt; en aan jou vertrouw ik mezelf en het mijne toe, en als het kennelijk niet op de juiste plaats of misplaatst is wat ik over jou aan Tunstall schreef,Ga naar voetnoot4. moet je dat maar van die plaats verwijderen. En niet alleen dat, maar je moet jezelf dan ook terugtrekken of neerwerpen van de top van roem en aanzien waarop ik je had geplaatst, zoals je vol afkeer schrijft. Je sluit je immers zo af voor wat je wordt toegeschreven, dat het misschien nog fatsoenlijker was het openlijk te verwerpen. Ga eens na wie van ons meer reden heeft om te klagen! Terwijl jij roept dat ik jouw werk neerhaal, heb ik er moeite mee dat jij bagatelliseert wat ik zeg. Alhoewel, wat een toonbeeld van redelijkheid en dankbaarheid ben je door | |
[pagina 190]
| |
te zeggen dat ik er achterzit en er de oorzaak van ben dat je de koning en de bisschop, groot bewonderaar van je, niet hebt geschreven! Dat is de beloning voor het goede nieuws die jij mij naar mijn stellige overtuiging verschuldigd was!Ga naar voetnoot5. Ja, wat een scherpzinnig man ben je: je begrijpt zelfs die passage van de brief niet, waar ik de handen uit de mouwen steek om voor jou voor elkaar te krijgen, wat we ons voorgenomen hadden; jouw rol beperkte zich tot het traineren van de zaak en doen alsof de toezeggingen hiervandaan je tot last zijn. Je bent als de spitsmuis uit het spreekwoord, je hebt de klucht verraden.Ga naar voetnoot6. Ik ben blij dat je je gal spuwde, zodat het een gezuiverde Erasmus is die eindelijk naar ons toekomt. Je probeerde natuurlijk uit alle macht die giftige woede uit te zweten, opgelopen door een waanidee, waarvan de stank me nog niet eens zo ergerde - opdat je niet luid gaat staan juichen dat je je op mij gewroken hebt, want dan ben je nog niet klaar met me. Daarom, als er iets, al was het op de bodem van je hart, is achtergebleven, werp het van je en zuiver jezelf volledig, nu je, naar ik hoop, het medicijn van mijn brief tot je nam. Trouwens, aangezien Homerus geen gruwelijker vergrijp heeft uitgedacht dan de schaamteloosheid, de steen waarmee jij me vele malen bekogelde (natuurlijk omdat je eraan wilde wennen samen met mij gekheid te maken), zie ik niet in wat je verder zou kunnen doen om me een grotere klap te kunnen toebrengen. Maar als er toch nog iets is, zal ik het niet erg vinden de klap te incasseren, zolang jij maar je neiging volgt. Toch zou ik je graag willen aanraden, als die kwade genius van jou je nog steeds achtervolgt met dit soort stormvlagen, de scherpe punt van je pen te richten op die dorre theoloog, dat wandelend geraamte,Ga naar voetnoot7. die jou slecht gezind is - wat een nietswaardig persoon! Ikzelf meen immers genoeg kennis gemaakt te hebben met jouw humeurigheid. Ik zal me intussen in stilzwijgen hullen, om des te aandachtiger toe te kijken hoe jij met hem op de vuist gaat, als hij een keer zijn hoofd uit de schuilplaats steekt waar hij in hinderlaag ligt. En ik zal hoe dan ook stof bedenken waarop jouw humeurigheid zich kan uitleven - jij die, charmant en fijngevoelig vriend, plezier hebt in vleiers als vrienden. Daarom moet je, als je zin hebt, Deloynes schrijven, die niet meer mijn, maar jouw toegewijde vriend is; hij zal met jou wedijveren in honingzoete brieven. Overigens klaagt zelfs hij dat je zijn brief, de tweede al, niet beantwoordde. Ruzé durfde mij amper te vragen jou uit zijn naam de groeten te doen; hij meendeGa naar voetnoot8. dat ik, niet zonder reden, boos op je was. Ik | |
[pagina 191]
| |
had hem namelijk je brief laten lezen, die er lieflijk en verleidelijk uitziet, maar van binnen bitter is. Daarom raad ik je aan je geheel te wijden aan deze vrienden, die zachtzinniger met vriendschap weten om te gaan. Ik zal weer op goede voet komen te staan met serieuze stofen de grappenmakerij graag vaarwel zeggen, die mij niet bijster geliefd maakte bij jouw welsprekendheid. Dit staaltje pure laster vergat ik bijna: dat jij bij het citeren van een passage uit mijn brief het voorstelt alsof ik ‘zeg je’ in de tegenwoordige tijd in plaats van ‘zul je zeggen’ had geschreven. Alsof ik zeker een passage uit een eerdere brief van jou uit mijn duim had gezogen! Daar beklaag je je immers over, terwijl ik in werkelijkheid anticipeerde op je reactie: ik beweerde niet dat je dat gezegd had, maar dat je het zou kunnen zeggen. Er staat immers in mijn klad overal ‘zul je zeggen’, in de toekomende tijd. Je valt me dus niet meer alleen aan met retorische trucjes, zoals je gewoonte was, maar nu ook met valse beschuldigingen. Ik heb nog niet met de bisschop gesproken nadat jij hem had geschreven, ook al heb ik je brief gezien. Het ga je goed, en kom met een nieuw thema, als je iets geeft om het over en weer aan elkaar terugschrijven. Ik laat de beslissing geheel aan jou over. Parijs, 1 februari De passage uit mijn brief waarover je je ongerust maakte,Ga naar voetnoot9. luidt in het klad dat ik hier heb als volgt: ‘Lefèvre, die ik zo vaak op respectvolle wijze heb vermeld, beloont me hiervoor op een merkwaardige manier, die in ieder geval, zoals veel mensen vinden, buiten proportie is. Ook naar mijn idee behandelt hij me strenger dan past bij zijn gebruikelijke vriendelijkheid. Ik betreur dat zo aanleiding gegeven wordt, en de rest. Hier had je moeten aankondigen’ - deze laatste woorden zijn van mij; de bedoeling is: ‘Je had aan de geciteerde passage moeten toevoegen dat je een apologie ging schrijven; dan was mijn raad misschien niet te laat gekomen.’ Uit welke brief van jou dit afkomstig is, weet ik niet; toen ik dit schreef had ik hier na de verhuizing immers mijn boeken niet bij de hand en evenmin de dozen op volgorde. Zie hier een brief, in een eenvoudige, goede stijl geschreven, en nog eigenhandig ook. Maar het is niet onredelijk dat ik me tegenover jou alles mag permitteren, vooral omdat ik geen vriend heb als secretaris en ik geen tijd heb op zoek te gaan naar iemand anders, en het niet leuk is je te schrijven als het heel precies moet. We zijn ons hier bij alles keizerlijk gaan gedragen sinds de dood van Maximiliaan;Ga naar voetnoot10. reken dus niet meer op veel welwillendheid en clementie van mijn kant! Nogmaals, het ga je goed en blijf me alsjeblieft genegen, want het is op jouw verzoek dat ik niet heb gezwegen. |
|