De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 6. Brieven 842-992
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd914 Van Christophe de Longueil aan Jacques Lucas
| |
[pagina 184]
| |
dienen ze naar mijn mening gelijke lof bij een toch zo verschillende manier van spreken. Bij beiden vind je een grote rijkdom aan gedachten en formuleringen; maar zo dat de een zich over een groter gebied beweegt, de ander met een nauwere, maar diepere bedding een enorme massa water meevoert. De een heeft een vollere stroom, de ander beweegt zich helderder. Bij Budé meen ik meer spieren, bloed, geest te zien, bij Erasmus meer vlees, huid, kleur. Bij de een meer nauwgezetheid, bij de ander meer vaardigheid. De een is rijk aan gedachten, de ander aan aardigheden. De een geeft veel om het nut, de ander hecht veel waarde aan het genoegen. In de strijd hanteert Budé zorgvuldigheid, verstand, ernst, waardigheid; Erasmus streeft naar de overwinning met handigheid, scherpzinnigheid, kalmte, beminnelijkheid. Erasmus kun je liefhebben, Budé bewonderen; de eerste bijval schenken, de laatste gehoorzamen. Budé dwingt me werkelijk met geweld, de ander verleidt me met innemendheid. De een gebruikt vleierij om je te verleiden. De ander gebruikt spierkracht om je mee te sleuren. Hij is nauwgezet dankzij de precieze woordkeus, helder dankzij het juiste woordgebruik; als de inhoud vraagt om overdrachtelijk taalgebruik, is hij gelukkig in de keuze van metaforen, hij maakt indruk met inhoudelijke effecten, hij wisselt stijlfiguren af; als je globaal zijn taalgebruik bekijkt, is hij achtenswaardig, verheven, ernstig, groots. Erasmus daarentegen is bekoorlijk, gematigd, op het volk gericht, bloemrijk, bezit een rijke woordenschat, hanteert een vlotte en tegelijk verzorgde zinsbouw, maakt gebruik van talrijke voorbeelden, laat argumenten dicht op elkaar volgen, is aantrekkelijk door humor. Budé gaat altijd al helemaal op in zijn betoog, maar dondert en bliksemt vooral wanneer de stof kritiek op onze tijd toelaat. Erasmus lijkt, zelfs wanneer hij de zeden laakt, meer zijn eigen doel in het oog te houden en droefheid te voelen, waarbij hij met kompressen, watten, waspleisters en andere remedies in de trant van deze mildere medicamenten de gezondheid bevordert; terwijl Budé met van die bittere, maar in dit tijdsgewricht noodzakelijke drankjes, met snijden en branden de diep woekerende ziekte in al haar hevigheid aanpakt. Kortom, als ze geschiedschrijvers zouden zijn, zou Budé eerder aan Thucydides dan aan Salustius doen denken, Erasmus eerder aan Livius dan aan Herodotus. Als er gedicht moet worden, zal de eerste met donderende stem iets tragisch en heroïsch laten horen, waarbij het gewicht van woorden en gedachten voor een verheven toon zorgt; de ander blaast meer de geestige toon van een komedie, de lieflijke toon van lyrische verzen en de vloeiende toon van een elegie. Toch verheft ook de laatste zich in stijl, als hij andermans aanleg volgt; als hij zijn eigen aanleg zou volgen was het voor hem even moeilijk als het voor de ander onmogelijk is, al zou hij willen, een keer af te dalen. Overigens ontbreken die genoemde kwaliteiten bij geen van beiden, | |
[pagina 185]
| |
maar ze zijn bij de een duidelijker zichtbaar, bij de ander meer verborgen, gelijk wat betreft effect, verschillend wat betreft uiterlijk; zodat het beslist geen dwaze opmerking is als iemand zegt dat de een geboren is voor de redevoering, de ander voor rechterlijke uitspraken, hij zijn inspiratie krijgt van Pallas, hij omringd is door dansende Gratiën. Maar om duidelijk te maken dat, zoals de dichter zegt, ‘niets is in elk opzicht gelukkig maakt’,Ga naar voetnoot1. of althans aan ieders smaak kan voldoen, luister naar wat hun tekortkomingen zijn in de ogen van hen die menen op het gebied van de letteren iets gepresteerd te hebben wat de moeite waard is. Zij vinden dat Budé de fout maakt, dat hij geen fouten maakt, en Erasmus de fout maakt, dat hij mild is tegenover zijn onvolkomenheden. Budé verliest immers volgens hen vaak, door al te scrupuleus alles af te meten naar de maatstaf van de klassieken, degenen uit het oog voor wie hij schrijft en zingt slechts voor zichzelf en de Muzen.Ga naar voetnoot2. Maar Erasmus' stroom is volgens hen soms troebel, doordat hij al te veel toegeeft aan wat hem invalt en meent dat niets zó alledaags is, dat het onbetamelijk is als het een keer voor zichzelf een plaats in het taalgebruik opeist. Ze vinden dat de een eerder zinspeelt op wat hij wil dan het te zeggen; dat de ander door een ongebreidelde overvloed aan woorden als het ware met welig groen het gewas op het veld verstikt.Ga naar voetnoot3. Dat de een, nu eens vol draaikolken door indirect taalgebruik, dan weer verheven door stijlfiguren, vaak hoogdravend is; dat de ander, gewoner met een eenvoudige en onopgesmukte aanpak, meestal over de grond kruipt.Ga naar voetnoot4. Dat de laatste eerder vloeiend door losheid, de eerste eerder stug door striktheid is. Ten slotte, dat de een ongelofelijk bij de geleerden in de smaak zou kunnen vallen, de ander ook bij onkundigen, als ze bij zo vlotte welbespraaktheid (om de woorden van die mensen te gebruiken) maat zouden houden en, altijd vertrouwend op hun eigen aanleg, maar toch ook af en toe op het oordeel of de raad van een ander, welsprekendheid zouden zijn. Want omdat ze kunnen wat ze willen, is het redelijk (zeggen ze) dat ze vooral het beste willen en zich niet al te nadrukkelijk bij ons opdringen: dat ze wat voor ons van belang is zover hebben teruggesnoeid, dat we eerder op het goede moment geholpen dan ontijdig vermaakt zullen worden; dat we overeenkomstig de gekozen opzet van het werk op een gedegen manier onderricht zullen worden, niet als gevolg van talrijke ordeloze uitweidingen met veel omhaal in onzekerheid gehouden zullen worden. Seneca en Plinius (zeggen ze) dwalen weliswaar ook af, maar de een weinig, de ander af en toe, en ook dan niet door stof te zoeken, en niet tenzij zich stof aanbood. | |
[pagina 186]
| |
Tot zover de critici. Dat ik hun oordeel niet onmiddellijk onderschrijf, heeft onder meer als oorzaak dat het niet ontbreekt aan beroemde redenaars die niet de grammatici, maar het volk tot rechter op het gebied van de welsprekendheid benoemden. Vooruit, laat het zo zijn dat alleen de geleerden een steentje om te stemmen krijgen aangereikt, dat alleen grootheden op het gebied van de letteren gelegenheid krijgen over deze kwestie te overleggen: wie in deze tijd, zou ik je willen vragen, heeft zoveel gewicht dat men hem terecht dit zo hoge ambt van censor kan toevertrouwen? Beiden zullen zichzelf verdedigen, niet alleen met voorbeelden bij belangrijke auteurs, maar ook met geldige argumenten. Ze zullen zeggen dat zijzelf niet verkeerd schrijven, maar de anderen geen zuiver oordeel geven; dat hun taalgebruik geen doorns voortbrengt, maar dat die door onkundigen worden aangebracht; Erasmus zal zeggen dat hij met alle soorten lezers rekening houdt, Budé dat hij tevreden is met een klein publiek. Daarom zal ik zelf geen uitspraak doen, om me als de schoenmaker uit het gezegde bij mijn leest te houden,Ga naar voetnoot5. of omdat ze in mijn ogen quitte staan, dat wil zeggen dat ze met goede eigenschappen hun onvolkomenheden, als ze er al zijn, compenseren of zelfs tenietdoen. Er is in hen immers meer wat ik prijs dan wat ik vergeef. Hierover verbaas ik me slechts, wat ik al aan het begin zei: waarom jullie vorst, niettegenstaande alle deugdzaamheid, geleerdheid, welsprekendheid bij Budé, een Duitser verkoos boven een Fransman, een buitenlander boven een landsman, een onbekende boven een vertrouweling. Niet dat ik Erasmus zijn positie misgun. Want zo iemand, dan ben ík de man genegen, ook al heb ik hem nooit persoonlijk ontmoet, en wel wegens ons gemeenschappelijk vaderland; wij hebben immers, zoals je weet, taal en overheid met elkaar gemeen. Ik vereer hem echter om zijn uitzonderlijke talenten; die bewonder ik zo in hem, dat het mijn grootste wens is dat ik over 22 jaar - het aantal jaren dat hij ouder is dan ik - zo niet het niveau van de welsprekendheid bereik waarop hij zich nu bevindt, dan toch dicht in de buurt daarvan kom. Een vermetele wens, zul je zeggen. Vermetel, inderdaad, maar voor hemzelf niet geheel onacceptabel. Ik ben daarom niet jaloers op het aanzien en de voorrechten die zo'n groot man geniet: zijn welsprekendheid is me meer waard dan de rijkdom van heel Frankrijk. Maar ik schrijf dit met de bedoeling, dat je, als je over dat onderwerp iets weet, me direct op de hoogte brengt waarom jullie, die altijd Frans talent links lieten liggen, nu voor het eerst Italiaans talent hebben versmaad en met overdreven veel moeite achter Duits talent aangaan. Een groet uit de stad Rome. 29 januari |
|