De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 6. Brieven 842-992
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |
dat ik die vermaarde commentaren van u op de heilige boeken wil laken en vol strepen zetten. Werkelijk een belachelijk idee dat Dionysus, niet groter dan een erwt,Ga naar voetnoot1. Jupiter, toch zeker de allerhoogste, zou willen overstemmen; verder zou het onredelijk zijn als ik me tegenover iemand die zoveel voor mij doet, slecht zou gedragen. Maar ik doe hier een beroep op uw eigen oordeel: iemand die tevoren uw goedkeuring wegdroeg op grond van het oordeel van mensen met een goed karakter, en met niet ongunstig gevolg - denkt u dat zo iemand zich zulk wangedrag en een zo gemene neiging om te kleineren heeft aangewend? Ik bezweer u bij uw rechtvaardigheidsgevoel: weet dat die sluwe sycofant (ik heb namelijk een sterk vermoeden wie het is) mijn argeloosheid op een gemene manier misbruikte; en bovendien dat ik alles wat ik op het gebied van de studie presteer, als dat al iets voorstelt, te danken heb aan u als leidsman en vader. Ik weet wel dat u het een te onbelangrijke kwestie vindt om er veel woorden aan vuil te maken; anders zou ik me misschien kunnen beroepen op mensen die van mijn oprechtheid kunnen getuigen en uw vertrouwen genieten. Overigens ontken ik niet dat mij enkele dingen in de ParaphrasisGa naar voetnoot2. eerst te breedvoerig leken, maar toen ik er beter naar keek, veranderde ik van mening. Hier heeft de bewuste persoon, dat weet ik vrijwel zeker, de stof voor zijn tragedie vandaan. Maar het oordeel van hen die zich op de studie toeleggen behoort niet alleen gefundeerd, maar ook onafhankelijk te zijn. Verder ben ik mij nergens van bewust; vergeef het me in de naam van Jezus Christus als ik in dit ene opzicht verkeerd handelde. Want bij het lezen van Erasmus zit ik niet zo te slapen dat ik nog niet van hemzelf leerde wat ik aan deze leermeester en broeder in Christus verschuldigd ben. Dit alles in het kort; want het is met veel verdriet en, zoals ze zeggen, voor de vuist weg, en ook nog op een ongunstig moment, dat ik dit schrijf. Maarten Luther, een groot bewonderaar van u, wil dat u in alle opzichten gunstig over hem denkt. Het ga u goed, zeer illustere heer. Leipzig. 5 januari 1519 |
|