De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 6. Brieven 842-992
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 176]
| |
909 Aan de lezer
| |
Erasmus van Rotterdam groet de leergierige jeugdIk weet het, mijn beste lezer, het is niet helemaal op zijn plaats, maar aangezien zich geen geschikter gelegenheid voordeed, vond ik toch dat ik een korte waarschuwing moest geven. Onlangs verscheen een boekje met Alledaagse gesprekken, dat aan mij wordt toegeschreven; ook wordt het, naar ik hoor, door de schooljeugd uit het hoofd geleerd als iets van mij. Zelfs als het bij uitstek geschikt was om er zuiver Latijn uit te leren, zou ik toch niet willen dat het aan mij werd toegeschreven, omdat het niet van mij is. Nu er evenwel heel wat doorheen gemengd is dat naar louter barbarij riekt, zal ik in een paar woorden de werkelijke situatie uit de doeken doen. Ik ontken niet dat ik ooit, toen ik meer dan twintig jaar geleden in Parijs was, zo maar wat onzin gedicteerd heb, wanneer ik een keer na het eten zin had wat te babbelen bij het haardvuur en te schertsen met de kleren los, zoals Horatius het uitdrukt;Ga naar voetnoot1. het betrof frasen gebruikt bij de dagelijkse omgang en verder tafelgesprekken. Bovendien had ik een uiterst lompe parafrase gemaakt op de Elegantiae van Lorenzo Valla; dat hoeft geen verbazing te wekken: ze was eerder voor een blok steen dan voor een mens geschreven;Ga naar voetnoot2. overigens was ook dit vergeefs, zo bot was het verstand van de oude papegaai. Daarnaast had ik toen al iets geschetst wat enigszins op de Copia leek. Verder was ik begonnen met een boek over het schrijven van brieven, evenzo met een ander tegen de barbaren, dat ik door toedoen van bepaalde lieden ben kwijtgeraakt.Ga naar voetnoot3. Ten slotte oefende ik dagelijks mijn pen met informele brieven, door zomaar wat onzin te vertellen aan deze of gene vriend en er dingen uit te flappen zoals we elkaar na een paar glazen onder vrienden en feestvierders plegen toe te werpen. Iemand die er nooit genoeg van kreeg dit soort onzin | |
[pagina 177]
| |
weg te grissen, was Augustinus Caminadus, met wie ik toen enkele maanden als huisgenoot omging. Hij stelde dit boekje, dat precies het kraaitje van Aesopus is,Ga naar voetnoot4. uit al die stukken samen, of liever: die rondtrekkende zanger creëerde zijn eigen samenraapsel, als een kok die een boel sauzen bij elkaar giet; hij voegde personages en opschriften toe en verzon er een paar dingen bij op eigen rekening, om te voorkomen dat die ezel uit CymeGa naar voetnoot5. zich ergens zou verraden. Want het is niet zo makkelijk als sommigen denken in het Latijn zelfs maar wat onzin te zeggen. Ik kan nu nog steeds van afzonderlijke passages zeggen waar hij ze vandaan heeft. Ook zijn er mensen die nog steeds dit soort papieren in hun bezit hebben; zij verklaren dat ik inderdaad de waarheid spreek. Met deze nonsens hield hij, zonder dat ik het wist, enkele sukkels voor de gek, natuurlijk om een aardig bedragje af te troggelen, de hongerige armoedzaaier. Ook is er geen reden toe dat Beatus Rhenanus, een welwillend iemand en een vriend van mij, als verontschuldiging aanvoert dat ik dit boekje twintig jaar geleden geschreven heb. Anderen mogen beslissen of ik intussen iets aan geleerdheid of oordeel heb gewonnen, in elk geval beheerste ik toen beter dan nu de Latijnse taal en wat men de goede literatuur noemt - ook al had ik ook toen minder dan gemiddelde kennis op dat gebied. Ik geef je dan, lezer, een paar gevallen waaruit je kunt opmaken hoe de rest is: wie heb je ooit dare salutationem horen zeggen in plaats van dicere salutem (‘groeten’); dat vind je bij hem op blad a3. Verder op blad a6: Me in derisum habes (‘je drijft de spot met me’). Dan op hetzelfde blad: Occupationes tuae excusationis locum habent (‘je bezigheden gelden als excuus’), wat hij voor eigen rekening heeft toevoegd. Evenzo a7: Ago tibi gratias qui litterarum fasciculis nos onerasti (‘dank je wel dat je me met bundels brieven overlaadde’); hij had niet door dat qui een subjunctief vereist, qui nos oneraris. Evenzo a8 Ad clunes mundandos (‘voor het reinigen van het zitvlak’); hij gebruikt clunes voor een ander deel van het lichaam. Dan, eveneens daar, Laudo te virum praestitisse (‘ik prijs het dat je je een man hebt betoond’): zelfs een GeetGa naar voetnoot6. zou dit niet zeggen! Maar ik laat het hierbij, om de lezer niet tot last te zijn; want dit is | |
[pagina 178]
| |
alleen nog maar wat op de eerste bladzijden te vinden is. Overigens staan daar nog andere frasen die me niet aanstaan, bijvoorbeeld qua valetudine es praeditus? (‘van wat voor gezondheid ben je voorzien?’). Voor een arts was dit misschien een goede formulering, als hij informeert naar de algemene lichamelijke hoedanigheid, niet naar de lichamelijke toestand van het moment. Ik heb gewaarschuwd, ik heb mijn plicht gedaan. Als iemand zichzelf hierna een teleurstelling bezorgt, heeft hij het aan zichzelf te wijten. Ik misgun het Hollonius niet als hij hiermee een beetje winst bijeen heeft weten te schrapen. Maar ik zal de man geen dank betuigen, tenzij hij mij voor zich wint door iets anders voor me te doen; als hij doorgaat, zal ik van hem, Hollonius, een holopola (een die alles te koop zet) maken of, als hij dat liever wil, een holopolius (een die helemaal grijs is).Ga naar voetnoot7. Ik weet het, het is geen gering vergrijp iets onder mijn naam uit te geven wat niet van mij is, vooral tijdens mijn leven. Maar zoals BileamGa naar voetnoot8. niet erg schrok van de stem van de ezelin omdat hij aan wonderen gewend was, evenzo word ik, omdat ik al een dikke huid heb voor ergere smaad, minder van mijn stuk gebracht bij iets van weinig betekenis als dit. Anders zou het als groot onrecht te beschouwen zijn, zelfs als ik de schrijver van het boekje was geweest. Tenzij de eerste de beste wellicht het recht heeft in gedrukte vorm wereldkundig te maken wat we om een pen te proberen, wat we als schooljongens, wat we in een uitgelaten moment, wat we met een paar glazen op, wat we verliefd of boos neerkladden. Wat is dat wel niet voor vrijpostigheid, me bij mijn leven toe te schrijven wat ieder maar wil, en te spelen met andermans reputatie! Desalniettemin heb ik het boekje, omdat ik zag dat het overal verhaspeld was, helemaal doorgelezen en verbeterd, om te voorkomen dat de jeugd zich door mijn naam als lokmiddel laat misleiden en besmet raakt met krom taalgebruik. Het ga je goed, geachte lezer. Leuven. In het jaar 1519. De eerste dag van januari |
|