De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 6. Brieven 842-992
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 180]
| |
911 Van Petrus Mosellanus
| |
[pagina 181]
| |
Alsof u niet ook op verschillende plaatsen in uw werk, hoewel het over een ander onderwerp gaat, aan de goede verstaander duidelijk genoeg laat blijken hoe u denkt over Italiaanse leraren. Maar toch zou al deze spitsvondigheid mij niet veel toehoorders kosten, als we niet allemaal van nature liever lui dan moe waren, en als dat waanidee over de geleerdheid van de Italianen, een plaag niet alleen voor Duitsland, niet ook steun vond bij hen die in plaats van bondgenoten vijanden bleken te zijn - wellicht veel ergere dan de domme barbaren zelf. Het zijn van die lieden met kennis van drie of vier Latijnse stijlfiguren, van wie sommigen zich voordoen als dichter, anderen als redenaar, die - geluksvogels! - de toehoorders krijgen die ze verdienen, tegen wie ze zonder na te denken uitroepen dat de studie van het Grieks - mijn hemel! - niet of nauwelijks dienstig is voor het Latijn. Een onzalige stormwind bracht een gewetenloze schurk van dit typeGa naar voetnoot5. hier naar onze universiteit, helemaal uit Dalmatië. Laat ik het kort houden. U zou mij een grote dienst bewijzen en tegelijk iedereen hier die ijvert voor die literatuur van ons een groot plezier doen, als u, al was het maar in één brief, zou getuigen van uw gezindheid jegens ons. Doe het omwille van de genegenheid die ik voor u koester, ik, die me al van kinds af aan zorgvuldig richtte naar uw oordeel op het gebied van de literatuur; doe het omwille van de meelijwekkende domheid van hen die zich vijandig opstellen tegen alle mensen die het goede willen. U zult, denk ik, niet uitsluitend in mijn geval tegen uw karakter ingaan, u die in andere gevallen naar het voorbeeld van uw geliefde Paulus gewoon bent voor allen alles te worden,Ga naar voetnoot6. om, voorzover het van u afhangt, allen tot bezinning te brengen. Johannes Eck, nummer één van de luchtwandelaars die zich airs geven, iemand die als de Socrates van Aristophanes uit een mand op de goden neerkijkt,Ga naar voetnoot7. zal afdalen naar de arena van het dispuut, samen met Andreas Karlstadt, aartsdiaken van Wittenberg, om te strijden voor zijn leven, dat wil zeggen voor zijn extraatjes. Het strijdperk zal het auditorium van onze godgeleerden zijn, met ook als scheidsrechters onze ‘ijdele praters’Ga naar voetnoot8.. Onze vorstGa naar voetnoot9. in eigen persoon wordt door Eck uitgenodigd voor het schouwspel, ezel bij de lier.Ga naar voetnoot10. Over de dag is men het nog niet eens,Ga naar voetnoot11. maar de voorbereiding op de strijd wordt aan beide zijden groots aangepakt. De een zal de | |
[pagina 182]
| |
augustijner kliek in zijn gevolg hebben, de ander zal een menigte predikheren meebrengen; zij ontbreken immers nooit wanneer hun dagelijks brood op het spel staat. Overal vandaan zullen mensen samenstromen om dit bijzondere treffen te aanschouwen: hier kun je een vermaard tweetal Scotisten zien die met elkaar op de vuist gaan! Wilt u weten wat er volgens mijn voorspelling gaat gebeuren? Het geheel zal onder luid geschreeuw overgaan in een vechtpartij, bloediger, vrees ik, dan die waarvan u ons in ‘Esernius en Pacidianus’Ga naar voetnoot12. een levendige schets gaf. Zie hier de ontknoping van het hele stuk, want ik ken vrij aardig het temperament van allebei. Tien Democritussen zullen genoeg stof hebben om zich vrolijk over te maken. De afloop zult u, indien de moeite waard, uitvoerig worden bericht. Intussen zal ik voor de deelnemers aan het tweegevecht aldus de krijgstrompet steken: ‘Gebruik uw verstand en denk eraan u duchtig te weren’;Ga naar voetnoot13. verder zal ik tijdens het schouwspel voordragen: ‘Op elkaar stootten de schilden en lansen’.Ga naar voetnoot14. Maar waartoe verval ik? Ik vergeet mezelf en maak gekheid tegenover u, een theoloog, alsof het tegenover een goede vriend is met wie ik helemaal vertrouwd ben. Het ga u goed, Erasmus, mij dierbaarder dan mijn eigen leven, en zorg dat u nog lange tijd gezond en wel leeft tot voordeel van de mensen die het goede willen. Leipzig, Driekoningen, 1519 Ik verzoek u dringend het volgende, in naam van Christus zelf: laat u zich er niet toe verleiden die lieden te geloven die tegenover u beschuldigingen uiten tegen Philippus Melanchthon. U mag hem in geen geval van iets slechts verdenken. Het is een voortreffelijke jongeman, geboren voor de meest verheven geleerdheid en ook vroomheid die daarvoor niet onderdoet. |
|