888 Aan [William Blount, lord Mountjoy]
Leuven, 23 oktober [1518]
Hartelijk gegroet, goedgunstige mecenas. Wie zou geloven dat dit lichaampje opgewassen zou zijn tegen zoveel rampspoed, zoveel moeizame reizen, zoveel hitte (die in Bazel werkelijk niet te dragen was), zoveel inspanning, zoveel ziekten? Want in Bazel was ik bijna voortdurend ziek; eerst door een langdurige verkoudheid, besmettelijk ook, aangezien die een niet gering aantal slachtoffers heeft gemaakt, meteen daarop kreeg ik dysenterie met gevaarlijke buikloop. Voorbij Keulen voelde ik me prima en stelde ik me een blijde terugkeer bij de in Leuven achtergebleven vrienden voor. Maar zie, plotseling geraakte ik in een diep dal; ik was zozeer beroofd van al mijn krachten dat ik de dood nabij was. Alleen mijn geestkracht heeft me geen moment in de steek gelaten. Ik ben naar Leuven gebracht met drie zweren, een onder de linker heup, een andere in de rechter lies en een derde op de rug. Er zat ook een hard bultje in de linker lies, dat nog niet helemaal weg is. Twee chirurgijnen verzekerden me dat het de pest was. De artsen zeiden dat er in de urine niets te vinden was wat op een ziekte wees. Na veertien dagen kwam er uit de drie zweren zwart, dood vlees. Ik ben al zes weken aan huis gebonden en heb met chirurgijnen te maken. Als het de pest was, heeft het stellig geholpen dat ik niet geloofde dat het de pest was.
Dat ik u zo laat voor uw vrijgevigheid bedank, is de schuld van Johannes,Ga naar voetnoot1. mijn dienaar, die, naar het mij voorkwam, van dat geld melding maakte alsof het van iemand anders afkomstig was. Ik wil heel graag weten hoe Uwe Hoogheid, met vrouw en zoon, het maakt. Het ga u goed.
Leuven, 23 oktober