mezelf tevreden was toen ik bij de graaf van Neuenahr was aangekomen. Ik trof hem aan op zijn slot in Bedburg, vier mijlen buiten Keulen. De jongeman is van de oude soort adel, spaarzaam met woorden, verstandig, zeer ingetogen en volkomen rein van levenswandel, in meer dan een wetenschap onderlegd. Wat een schandalige omdraaiing van de rollen, als priesters en monniken hun buik en gehemelte dienen, terwijl krijgslieden warmlopen voor een deugdzame levenswandel en de literatuur! Ook trof ik in Boppard een tolbeambte die stond te juichen van vreugde en uitriep dat hij een gelukkig mens was omdat hij Erasmus had mogen ontmoeten. Op alle mogelijke manieren toonde hij zijn dienstvaardigheid. Hij liet zien hoe tussen de tolpapieren de boekjes van Erasmus lagen. Mensen schrijven me uit Nürnberg, uit Bohemen, uit Hongarije, uit Polen brieven die vervuld zijn van Christus; maar het zijn bijna allemaal wereldlijke personen. Alleen monniken en sommige theologen die op hen lijken gedragen zich als kleingeestige vitters.
Maar om ter zake te komen: ik hoopte u deze herfst een bezoek te kunnen brengen, tot beider vreugde, maar wat kent het menselijk bestaan toch onverwachte lotswisselingen! Zodra ik de graaf verliet, zonk ik plotseling in het diepste dal. Behalve mijn geest was er niets aan leven over. Halfdood ben ik naar Leuven gebracht, beroofd van al mijn krachten. Ik had drie zweren, een heel grote onder de linker heup, die ook door het paardrijden geïrriteerd was geraakt, een ander in de linker lies, een derde op de rug. In de linker lies zat ook een hard bultje, ook onder de rechter tepel, dat geleidelijk verdween na vier weken. Uit de drie zweren kwam zwart en dood vlees. Beide chirurgijnen verzekerden me dat het de pest was, en verzekeren me dat nog steeds. Ik wilde het niet geloven. Al voor de zesde week heb ik met chirurgijnen te maken, een uiterst gevaarlijke mensensoort, en zit ik thuis. Dat ontbrak nog maar aan de rampspoed van Erasmus. Wie had kunnen geloven dat dit lichaampje opgewassen zou zijn tegen zoveel reizen, zoveel ziekten, zoveel inspanning, zoveel zorg? De grote en almachtige Christus zal eens betere tijden dan deze schenken. Overigens, welke last Hij mij ook wil laten dragen, ik zal die gelijkmoedig dragen; mits Hij - wat ik vertrouwend op zijn goedheid hoop - niet duldt dat dit lid van Hem, hoe zwak ook, wordt afgerukt van zijn lichaam. Hij is mijn leven bij mijn sterven, Hij is mijn steun tijdens mijn leven.
Rond de eerstvolgende beurs zal het Nieuwe Testament verschijnen, waarvan de voltooiing vrij voorspoedig verliep. U zult zien, of hebt al gezien, dat nog andere werken in Engeland zijn ingevoerd. Mijn inhoudsoverzichten bij alle brieven van de apostelen, geschreven tijdens mijn ziekte, worden nu gedrukt. Ik maak me klaar voor de parafrasen. Hoogstraten is uit Keulen verjaagd en zoekt een andere plaats om zich te vestigen. Er wordt niet meer met argu-