De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 6. Brieven 842-992
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd886 Aan Cuthbert Tunstall
| |
[pagina 131]
| |
ik op jouw aanraden toevoegde; weldra zal ik de voorwoorden en het nawerk sturen. Het werk telt meer dan honderd katernen, terwijl de afzonderlijke pagina's door het grote papier tien regels meer hebben vergeleken met de vorige uitgave. Ik had verzocht er één op perkament te drukken, maar hij drukt er drie. Een zal zo snel mogelijk naar jou toe komen; het geheel zal immers voor januari worden voltooid. Froben, die een overeenkomst met me wilde sluiten, heb ik geantwoord dat hij het geld dat hij voor mij had gereserveerd, moest besteden aan extra zorg voor het werk. De Amerbachs, die in dit vak veel ervaring hebben, heb ik met dringende smeekbeden zo ver gekregen dat ze bij de correctie zouden helpen; want ik merkte dat ik aan mijn bediende Jacobus,Ga naar voetnoot1. die ik voor dat doel mee naar Bazel had genomen, weinig steun zal hebben, en wat Froben betreft: je kunt je niets dommers voorstellen. Bij terugkomst in Leuven kreeg ik voor je wissel zestig franken van de bankiers. Als ik me van deze arbeid heb vrijgemaakt, zal ik de Parafrasen voltooien, als de grote en almachtige Christus zijn zegen geeft. De dominicaan die het achtvoudige psalter uitgaf,Ga naar voetnoot2. kwam ons in Leuven opzoeken; ik maak op eervolle wijze melding van hem in de Apologie, wat hem bepaald niet is ontgaan. Aangezien hij zijn werk niet kon verkopen, schenkt hij het al rondtrekkend aan allerlei vooraanstaande personen en verkoopt hij het op die manier voor een hogere prijs dan wanneer hij het zou verkopen! Hij is in dienst van de Franse koning voor 800 franken. Mijn kanselierGa naar voetnoot3. is overleden in Spanje; op hem was al mijn hoop gevestigd. Zijn kapelaanGa naar voetnoot4. schrijft dat, als hij nog drie maanden langer had geleefd, er goed voor Erasmus was gezorgd. Ik word opnieuw door de Fransen uitgenodigd, zoals je in de brief van BudéGa naar voetnoot5. zult lezen, waarvan ik je een afschrift stuur: hij is geschreven rond 13 april, maar ik ontving hem rond 1 september. Ik mis daarin gezond verstand bij de man; maar ik word minder boos, omdat ik volkomen vertrouwd ben met 's mans karakter. Ik stuur ook een afschrift van de brief die hem zo boos maakte.Ga naar voetnoot6. Lefèvre begint milder te worden; ik heb hoop op een verzoening tussen ons. In Duitsland deden zich lieden voor die over het een of ander waren gaan keffen; maar afgeschrikt door het voorbeeld van Lefèvre gaven ze het op, nadat ze hadden gezien dat Erasmus niet geheel tandeloos was. Ik zou niet graag een nieuw aangekomen gast in Frankrijk willen worden. Ik wil | |
[pagina 132]
| |
graag meer zekerheid over wat ik te verwachten heb van Engeland. De jaren nemen toe, mijn krachten verminderen. Als er honderd marken bijkomen, die de koning al geruime tijd aanbiedt, zou ik verder niets ambiëren. Hier valt voor mij niets te hopen. Nergens ter wereld wordt de studie meer veracht en in de steek gelaten. Suetonius is verschenen, niet zonder grandeur, evenzo Q. Curtius. De Opleiding van de vorstGa naar voetnoot7. is opnieuw gedrukt, verder het handboekje,Ga naar voetnoot8. met verschillende toevoegingen, en een toegiftGa naar voetnoot9. met brieven die Beatus uitkoos. De apologieGa naar voetnoot10. zag opnieuw het licht, niet zonder uitbreiding; die stuur ik je. Het ga je goed, zeer geleerde Tunstall, en wees je vriend Erasmus welgezind zoals je gewoonte is. Leuven, 22 oktober 1518 Kort voordat ik uit Leuven vertrok, was Lee, met wie ik bevriend was geraakt, opeens mijn vriend niet meer, ik weet niet door wiens toedoen. Hij was begonnen wat dingen te noteren bij het Nieuwe Testament, die naar zijn oordeel uitermate nuttig zijn, maar naar mijn oordeel niets ter zake doen, met uitzondering van twee of drie plaatsen. En toch waardeerde ik zijn gedienstigheid zeer; ook al merkte ik dat hij tegen een zekere reguliere kanunnik, een man zonder de minste geleerdheid, wie deze zaak bovendien niets aanging, had gezegd dat ik (moet je je voorstellen!) groot risico had genomen door te schrijven dat Christus niet in alle gevallen de oorsprong genoemd wordt. Dat bedoelde ik zo: het is mogelijk iets te noemen waarvan Christus niet de oorsprong is. Hij is immers niet de oorsprong van de Vader, maar de Vader is zonder uitzondering de oorsprong van alles. Zijn aantekeningen begonnen al vonkjes van boosheid te vertonen, op een buitengewoon domme manier, op plaatsen waar hij niet had begrepen wat ik had geschreven. Ik heb mezelf op die punten gerechtvaardigd en de man aangeraden in gedachten te houden dat degene die hij terechtwijst een mens is, maar hijzelf ook. Kort daarna hield hij op met zijn terechtwijzingen. Na mijn vertrek verspreidde hij tweehonderd plaatsen die door hem van aantekeningen waren voorzien; hij zint op iets dat tegen mij is gericht. Hij komt niet op bezoek en laat ook niet de groeten doen. Het is een goed man, maar iemand die ongelofelijk vasthoudt aan zijn eigen mening, lichtgeraakt van aard is en praat zonder na te denken. Hij dacht dat hij de zaak rond had met betrekking tot het geslachtsregister van Christus bij Lucas,Ga naar voetnoot11. alsof hij een evidente fout had gevonden, terwijl mijn bespreking zo is, dat ik de geloof- | |
[pagina 133]
| |
waardigheid voor rekening van JosephusGa naar voetnoot12. en Annius laat. Terug uit Bazel bekijk ik de kwestie nog eens rustig en stel vast dat Lee de plank volledig misslaat. Nogmaals, het ga je goed. |
|