De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 6. Brieven 842-992
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd874 Aan Helius Eobanus Hessus
| |
[pagina 120]
| |
heid. Verder is je proza al zodanig, dat het zou kunnen lijken alsof je geen affiniteit hebt met poëzie. Wat een goudader aan creativiteit! Je levenswijze wijkt niet af van je pen: er bestaat niets dat ongeveinsder, ongekunstelder, zuiverder is. Een witte raaf: uitnemende geleerdheid zonder arrogantie. Wat is er te wensen over, mijn zeer geleerde Hessus, behalve dat je positie mag beantwoorden aan je gaven, die je deels aan alle nachtelijke arbeid, deels aan de hemel hebt te danken? Dat zal het geval zijn, als de Duitse vorsten mensen met talent eer gaan bewijzen, en ze bij het aanzien dat ze verwierven met oorlogvoering, dit betere deel van de roem voegen. Ik was het die jou over land en zee had moeten opzoeken, en het was Eobanus die uit zichzelf een zo enorme en gevaarlijke reis onderneemt en op zoek gaat naar Erasmus, om een bezoek te brengen aan een persoontje dat toch al een geringe reputatie, maar daar toch nog voor onderdoet. Ik wens mezelf geluk met een zo aanzienlijke winst, omdat ik tegelijk met Hessus zoveel voortreffelijke vrienden win; jouw lot betreur ik, omdat je zoveel ongemakken op je nam met zo weinig resultaat. Het ga je goed, jij die beslist het voornaamste sieraad van ons Duitsland bent. Leuven, 19 oktober 1518 |
|