De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 6. Brieven 842-992
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd860 Aan Antonio Pucci
| |
[pagina 92]
| |
toeneemt me hiervandaan, vóór de voltooiing van het werk waarvoor ik me tot nu toe heb ingezet met verachting niet alleen van geld, maar ook van eigen leven. Zo groot was mijn wens om wat ik eenmaal aan Zijne Heiligheid Leo x had opgedragen, hem waardig te maken. De eerste uitgave stelde me immers niet in alle opzichten tevreden, zij het dat ook die waardering krijgt van de kant van de allergeleerdsten en hen met de meeste scholing. Alleen in het begin protesteerden een paar kleingeestige vitters, maar zonder kennis van zaken, die bovendien het werk nooit hadden gelezen, en tenslotte alleen als ik er niet bij was. In mijn aanwezigheid deed niemand zijn mond open. Tenzij ik me helemaal vergis zal het nu zo afgewerkt verschijnen dat ik goede hoop heb dat het Leo en het nageslacht niet onwaardig zal lijken. Het zou vergeefse moeite zijn te vertellen hoeveel zweetdruppels het mij kostte, aangezien niemand het zou geloven. Als het maar evenredig veel nut oplevert voor de christelijke gemeenschap! Dat is immers mijn enige oogmerk. Aan deze zaak zal ook Uwe Hoogheid in niet geringe mate kunnen bijdragen, als u zo vriendelijk wilt zijn van Zijne Heiligheid gedaan te krijgen dat er een breve komt waarin hij verklaart dat dit werk hem welgevallig is: op die manier zal die laatste kleingeestige vitters de mond worden gesnoerd. De twee kardinalen door wier tussenkomst ik Zijne Heiligheid een exemplaar van de eerste uitgave had aangeboden, hadden geantwoord. Andrea Ammonio zond de ene brief hierheen, maar die is verloren gegaan; hij bewaarde de andere, die nu tegelijk met hemzelf verloren is gegaan.Ga naar voetnoot2. Ik heb hierover enkele dagen geleden geschreven aan kardinaal Grimani en aan Paolo Bombace.Ga naar voetnoot3. Verder, om ieder mogelijk bezwaar bij u weg te nemen, zal ik kort de methode uiteenzetten die ik bij mijn studie hanteer. Na vergelijking van een groot aantal Griekse afschriften, vertaalde ik de tekst in het Latijn volgens het afschrift dat het minst bedorven leek; mijn vertaling voegde ik bij de Griekse tekst, met de bedoeling dat de lezer meteen kan vergelijken. Bij het vertalen legde ik me in de eerste plaats toe op de zuiverheid van de taal van Rome, zoveel als mogelijk was, maar met behoud van de eenvoud van de taal van de apostelen. In de tweede plaats lette ik erop dat plaatsen die tot dan toe een kwelling waren voor de lezer door dubbelzinnig of duister taalgebruik, of onjuiste of onhandige formuleringen, nu verduidelijkt werden en helder zouden zijn. Daarbij week ik een heel enkele keer van de letterlijke tekst af, maar nergens van de betekenis. Die bedenk ik niet zelf, maar haal ik | |
[pagina 93]
| |
uit Origenes, Basilius, Chrysostomus, Cyrillus, Hieronymus, Cyprianus, Ambrosius en Augustinus. Ik voegde er aantekeningen bij, die nu aangevuld zijn, waarin ik de lezer uitleg welke lezing ik volg, met welke overweging, waarbij ik altijd steun op het oordeel van de oude schrijvers. De huidige uitgave, de Vulgaat, breng ik niet aan het wankelen - terwijl toch onduidelijk is van wie ze is; ook al staat vast dat ze niet van Cyprianus is, of Ambrosius of Hilarius of Augustinus of Hieronymus. Maar ik geef aan waar ze een bedorven lezing heeft; daarbij waarschuw ik als de vertaler kennelijk heeft zitten slapen en leg ik uit als iets ingewikkeld en lastig is. Als het wenselijk is dat we beschikken over een zo goed mogelijke tekst van de heilige boeken: door mijn inspanning worden niet alleen fouten uit de gewijde boeken gehaald, maar wordt ook voorkomen dat de tekst later bedorven kan raken. Als het wenselijk is dat ze op de juiste manier worden geïnterpreteerd: ontelbare plaatsen heb ik toegankelijk gemaakt die hiervoor zelfs niet door de grote theologen werden begrepen. Ze geven het zelf toe, ze kunnen het niet ontkennen. Als het wenselijk is dat de huidige, zich door disputaties kenmerkende theologie, die op de universiteiten vrijwel overheerst, verrijkt wordt met kennis van de bronnen: hiertoe in het bijzonder draagt dit werk bij. Geen enkele benadering van de studie ondervindt derhalve nadeel van dit werk van mij, allemaal hebben ze er baat bij. Ook al vertaalde ik overal de lezing van de Grieken, toch keur ik die niet overal goed; ja, zelfs geef ik hier en daar de voorkeur aan die van de Vulgaat, waarbij ik altijd aangeef waar de Latijnse orthodoxe schrijvers het wel of niet met de Grieken eens zijn. Verder vormt een verscheidenheid aan lezingen geenszins een belemmering bij de bestudering van de Heilige Schrift; dat is zelfs nuttig, volgens een uitspraak van de heilige Augustinus.Ga naar voetnoot4. Toch zijn de verschillen nergens zo groot dat ze gevaar opleveren voor het rechtzinnige geloof. Kortom, als de liefde voor mijn eigen werk me niet volkomen misleidt, zal het de gewijde studie geen gering profijt opleveren en Zijne Heiligheid Leo niet de minste eer bij het nageslacht, wanneer de nijd uitgewoed zal zijn en het profijt zal worden onderkend. Dat laatste nu zal overvloediger én vroegtijdiger de mensen bereiken, als het bovendien de goedkeuring van de allerhoogste herder ontvangt. Ik vraag om goedkeuring op geen andere manier dan dat hij verklaart dat dit werk hem vanwege het profijt voor de gewijde studie welgevallig is. Ik vraag voor de opdracht van het boek geen andere beloning. Een ander zou een geschenk verwachten of een prebende eisen; ik, die er slechts naar streefde van nut te zijn, zal mijn beloning groot genoeg achten als ik datgene bereik waarvoor ik zoveel doorwaakte nachten heb doorstaan. Uwe Hoog- | |
[pagina 94]
| |
heid zal dit met twee woorden gedaan krijgen en daarmee iets doen wat Christus zelf welgevallig is, en ook allen die zich op de studie toeleggen, en in het bijzonder ook Froben: een man van wie je kunt zeggen dat er niemand is aan wiens drukkerij de studie van de gewijde literatuur meer verschuldigd is. Het werk zal binnen drie maanden voltooid zijn; als de breve binnen die tijd wordt toegezonden, zal ze vooraan toegevoegd kunnen worden. Ik vraag Uwe Hoogheid dringend: laat mij in deze kwestie uw goedgunstigheid mogen ervaren; ik zal op mijn beurt zorgen dat alle rijen geleerden weten dat ze Pucci dank verschuldigd zijn. Ik wens de zeer eerwaarde heer bisschop van SionGa naar voetnoot5. alle voorspoed; de grote en almachtige God zal over niet lange tijd, naar ik hoop, acht slaan op zijn verhevenheid en verdiensten. Het ga u goed, en neemt u mij niet kwalijk, want ik schreef dit toen ik klaar stond om elk moment aan boord te kunnen gaan. Bazel, 26 augustus 1518 |
|