859 Aan Udalricus Zasius
Bazel, 22 augustus 1518
Erasmus van Rotterdam groet de onvergelijkelijke Zasius, hoogleraar in de beide rechten
Het kan niet anders of ik heb op dit punt gelijk, beste van de goeden en geleerdste van de geleerden: dat jij in je brieven aan mij altijd jezelf gelijk blijft en tegelijk mij aan mezelf ongelijk maakt. Van heel onbeduidend maak je me groot, van zeer onfortuinlijk gelukkig, van iemand die amper enige basiskennis bezit, laat staan geleerd is, de vorst van alle wetenschap en, om de zaak in één keer af te ronden, van een vlieg een olifant, zoals het spreekwoord bij de Grieken luidt.Ga naar voetnoot1. En toch koester ik het beeld dat je van me schetst, meer prachtig dan adequaat, alsof een of andere Apelles je een voortreffelijk schilderij voorzet, zeer kunstig afgewerkt, maar dat niet op het voorbeeld lijkt. Toch bevat het niets wat ik op mezelf van toepassing zou kunnen achten. Maar aangezien Zasius' karakter boven iedere verdenking van klatergoud verheven is, zal ik dulden dat je toegeeft aan je genegenheid of creativiteit, mits je omgekeerd mij toestaat aan mijn schroom vast te houden, gewend als ik ben tegenover vrienden guller te zijn met genegenheid dan lofprijzingen. Of als de situatie het een keer toelaat, liever tegenover anderen dan rechtstreeks. Als zich tenslotte het geval voordoet dat ik het ook rechtstreeks moet doen, dan liever wat terughoudender.
Maar hoor eens: over wat voor verlies praatje?Ga naar voetnoot2. Hoewel ik hiervoor altijd al een hoge dunk van Zasius had, is mijn achting voor jou sinds onze ontmoeting zozeer toegenomen, dat het lijkt alsof ik tot dan toe totaal onbekend was met jouw grootheid. Ik verwachtte slechts een jurist, een uitstekende en alom bewonderde, maar toch alleen een jurist. Maar wat is er te vinden in al die mysteriën, of zelfs worstelscholen, van de theologen, wat kennelijk niet door jou is opgediept, uitgeplozen en overdacht? In welk deel van de filosofie ben je niet zodanig thuis dat je de indruk kunt wekken alleen daarin thuis te zijn? Of is er in het algemeen ook maar enig boek, van oude of moderne schrijvers, dat je niet gelezen, grondig bekeken en in je opgenomen hebt? Ja, ik merk dat je ook meer dan de meesten het oog gericht houdt op die geheimenissen die een mens werkelijk vroom en heilig maken. Verder leggen je brieven, ook al zijn ze zonder speciale zorg en volkomen voor de vuist weg geschreven, aardig wat welsprekendheid aan de dag; maar zo'n rijke en overvloedige woordenstroom, altijd paraat, ongeacht op welk onderwerp het gesprek toevallig was gekomen, had ik niet verwacht. Lieve hemel! Wat een elegante, vloeiende manier van uitdrukken, hoe treffend, hoe spontaan opwellend, hoe ongedwongen, hoe ongekunsteld! Die onvoorbereide conversatie evenaarde je pen. Wie zou, als hij je grijze haren ziet, geen bewondering hebben voor een zo frisse geest, een zo wakker en getraind geheugen op ieder gebied? Want laat ik maar niet ingaan op je karakter: het