De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 6. Brieven 842-992
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd857 Van Udalricus Zasius
| |
[pagina 69]
| |
hoe ik je zou begroeten, amper mijn lippen bewoog toen ik eenmaal tegenover je stond. Als een stotteraar, telkens haperend, sprak ik met moeite een paar half afgekapte woorden. Het allereerste moment van onze ontmoeting was ongelukkig verlopen en ook daarna volgde niets waarmee ik toonde de man te zijn die jij je voorstelde. Ik vermoedde wel dat het zo zou lopen, maar ik wilde je hoe dan ook een keer zien, zelfs met verlies van mijn reputatie. Jou een keer te ontmoeten was me, zelfs als ik me daarmee kleiner maakte, meer waard dan de valse voorstelling die jou, op afstand, een overdreven gunstig beeld van de persoon Zasius voorloog. Je kalme gebaren, vloeiend taalgebruik, vol gevatheid stromend als een beekje uit een opwellende bron, verbazingwekkende vriendelijkheid, waardigheid gekruid met exquise vrolijkheid: wie zou die niet willen zien, niet willen bewonderen, daardoor niet in vervoering willen raken, ongeacht welk verlies dan ook? Oordeel daarom over mij zoals je wilt; ik moet immers mijn plaats weten. Toch meen ik dat de tijd die ik op deze wereld doorbreng, de levensadem die ik bezit, mij iets opgeleverd hebben, omdat ik deze ene Erasmus, deze ene godheid heb ontmoet: na de tijd van Cicero en Quintilianus kende geen enkele eeuw iemand die geleerder was en jou voorging op het gebied van gewijde en profane wetenschappen en wonderbaarlijke welsprekendheid. Door jou te worden afgekeurd, met wellevendheid als censor, acht ik meer waard dan de lofprijzing van anderen, zolang je me niet ontrouw wordt, zolang je me toestaat een van je beschermelingen te zijn. Het ga je goed, en blijf Bonifacius,Ga naar voetnoot2. een echte aanhanger van Erasmus, welgezind. Beatus Rhenanus, een uiterst wellevend en vriendelijk man, en de familie Amerbach - lieve hemel, wat een uitnemende, wat een welbespraakte lieden! - wens ik alle mogelijke voorspoed. Uit Freiburg, 13 augustus 1518 Vergeef me mijn ongepolijste stijl; ik werd gepijnigd door wat ik aan het voorbereiden ben over het gebruiksrecht bij leningen,Ga naar voetnoot3. wat misschien nieuw is, zodat ik mezelf niet ben, afgeleid als ik word. |
|