De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 6. Brieven 842-992
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd856 Aan Willibald Pirckheimer
| |
[pagina 67]
| |
zucht van sommige lieden? Terwijl hij toch zoveel aanleg lijkt te bezitten dat hij, als hij voldoende toewijding had gecombineerd met een oprecht oordeel, tot de welsprekenden en geletterden gerekend had kunnen behoren. Nu is hij nergens anders om bekend dan dat hij Reuchlin en diens vrienden lasterde en kennelijk optrad als huurling en ghostwriter voor zijn brood, in dienst van bepaalde lieden met slechte bedoelingen die zelf geen woorden kunnen vinden. Hoe vaak nam ik me niet voor de eerwaarde vader Jacob van Hoogstraten te waarschuwen dat hij niet zoveel jaren werk moest stoppen in deze netelige kwestie en zich niet in de ogen van de geleerden belachelijk moest maken met zijn pamfletten. Hoe vaak dacht ik niet bij het lezen daarvan bij mezelf: kon je jezelf eens zien met mijn ogen! Maar er is geen vertrouwelijk contact tussen hem en mij, het is zelfs zo dat geen van beiden let op de ander. En ik weet uit ervaring hoe vaak een al te vrijpostige waarschuwing zelfs onder vrienden verkeerd uitpakt. Daarom was ik bang dat ik, ijverend voor zijn reputatie, de verdenking op me laadde, alsof ik de belangen van Reuchlin behartigde; er is een vriendschappelijke relatie tussen ons, maar die is van dien aard dat ik zo ver afsta van zijn zaak als maar mogelijk is. Sommige mensen beweren dat Hoogstraten niet geheel van fatsoen verstoken is; maar er zijn er ook die iets anders vertellen. Ik geloof altijd liever de mensen die iets goeds beweren dan iets kwaads. Maar om openlijk de waarheid te spreken, toen ik de pamfletten van de man doorkeek, zag ik mij gedwongen minder gunstig over hem te denken dan daarvoor, namelijk door de inhoud zelf. Hij heeft een aantal medestanders, die hem toejuichen, die olie op het vuur gieten, die hem ‘bravo’ toeroepen. Aan hun oordeel of vleierij meet hij de mening van de hele wereld af. Hij had ook hier aanhangers, maar van het soort dat heimelijk en met trucs te werk gaat; ook al begonnen ze onlangs hun schaamte te verliezen en de lang verborgen gebleven ziekte van hun geest kenbaar te maken. Nog steeds kan ik niet achterhalen wat hen zozeer verontrust, behalve dat ze - dat is mijn mening - zichzelf op een dwaze manier wijsmaken, dat als de betere literatuur overal tot bloei komt, zoals nu gebeurt, dit regelrechte ondermijning is van het gezag van hen die behalve de huidige nieuwe theologie niets hebben geleerd en niets verwachten. Van dat kwaad zijn we in zekere zin zelf de oorzaak, door hun werk al te scherp te bekritiseren en zo hoog op te geven van het onze dat we jaloezie opwekken, door liever hen na te volgen in het kwaad dan te overwinnen in het goede, door eerst te bedenken welke straf hun verdorvenheid verdient en pas daarna wat onszelf past. Ikzelf heb het op sommige plaatsen over niet waarachtige theologen, die deze naam niet waard zijn, maar zoals ze volgens mij bij ons niet voorkwamen. Van dat soort heb ik er enkele meegemaakt, zo erg dat ik niet zou hebben geloofd dat er ergens ter wereld zul- | |
[pagina 68]
| |
ke pooiers waren. Christus' ongenade mag over mij komen, als er één woord gelogen is. Bij al die kleingeestige vitterijen, zo vol van gif, waarmee ik van alle kanten word aangevallen, troost ik me allereerst met een zuiver geweten, vervolgens met het oordeel van verschillende mensen van wie niemand ontkent dat ze een waardig leven leiden, uitmunten in geleerdheid en met zorg oordelen. Het Nieuwe Testament zal binnenkort wederom verschijnen, in vernieuwde vorm: flink uitgebreid, maar heel wat minder nog dan ik zou willen, wegens mijn slechte gezondheid; daaraan moet ik afmeten wat ik kan doen. Dat zich tussen mij en Lefèvre een conflict voordeed, doet mij evenveel leed als jou, om vele redenen, maar vooral omdat ik het betreurde dat deze geschiedenis op een warm onthaal kan rekenen bij mensen die de literatuur buiten de deur houden. Toch wordt ernaar gestreefd en is er hoop dat dit wondje zich ooit zal sluiten en een litteken vormt. Lefèvre is me dierbaar en ik meen dat hij geen al te grote hekel aan mij heeft. Wat betreft een bezoek aan jou, mijn zeer geachte Willibald, zo graag als jij dat wilt, zo uitvoerbaar zou ik willen dat het voor mij was. Het ga je goed. Bazel, 1518 |
|