De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 6. Brieven 842-992
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd852 Van Maarten van Dorp
| |
[pagina 55]
| |
het schreeuwen. Duits, Frans, Italiaans, Latijn: je zou denken dat in hem iemand met apostolische gaven was herboren; hij zou zelfs Hieronymus, hoe veeltalig ook, zo niet in goede stijl, dan toch in aantal talen durven uitdagen. Verder vroeg ik hoe het gaat met al die voortreffelijke mensen, Baer, Fabricius Capito, Rhenanus, zeer gezegend en gezegendGa naar voetnoot3. genaamd; bij hun namen alleen al, mijn beste Erasmus, spring ik op van vreugde. Al ben ik hun genegenheid zeer zeker niet waard, toch zijn zij niet alleen mijn genegenheid, maar ook mijn respect zeer zeker waard. Werkelijk, wat zou ik graag willen dat ze wisten wat ik voor hen voel! Wat Rhenanus betreft, alle geleerden verklaren dat ze bij uitstek profijt hebben van zijn toewijding en oplettendheid bij het corrigeren van de allerbeste schrijvers. Hoeveel licht wierp Fabricius' uiterst nauwgezette leerboek over de grondbeginselen van het Hebreeuws niet op wat ze de heilige taal noemen! En dan Baer: het is absoluut zeker dat hij tot de getalenteerden hoort, sinds alle stemmen hem in Parijs de eerste plaats toekenden.Ga naar voetnoot4. Zou je, Erasmus, mij alsjeblieft bij dit vermaarde driemanschap, als het ware, bijzonder willen aanbevelen? Zeg maar dat er een Van Dorp is, die een vurig bewonderaar van hen is. Wat heb je toch een geluk, mijn beste Erasmus, dat je met die grote mannen dagelijks zo vriendschappelijk, zo vertrouwelijk om kunt gaan! Maar dan zij! Ware goden zijn het, die de kans hebben in jouw gezelschap te verkeren! Ik mag sterven als je tijdens je leven iets kunt meemaken dat heerlijker, vrolijker, ongeveinsder, ongekunstelder is. Zo erg als ik het vond dat je ziek was geworden, zo blij was ik dat je weer beter bent. Ik feliciteer je van harte met de grote eer (naar ik hoor) die jou door Pucci, de pauselijke gezant, volkomen terecht is bewezen.Ga naar voetnoot5. Wat je schreef was allemaal buitengewoon welkom nieuws. Dit alleen is vervelend, dat de brand die bij de Keulenaars was begonnen nog niet gedoofd is, wat zeer zeker hoorde te gebeuren; ik verbaas me zeer hoe een zo dwaas idee bij hen kon opkomen, dat ze die belachelijke, zotte, dwaze Lamentationes schreven of uitgaven. Bovendien, nergens was minder behoefte aan dan aan deze dwaze dialoog, die ervoor zorgde dat de wond, die al bijna met nieuwe huid bedekt was, weer openging. Een treurig lot wacht hen die zich op de studie toeleggen als de geleerden zo doorgaan onverstandig te doen. Van de aanhangers van Lefèvre zie of hoor ik nog niets. Maar hoe staat het met jou, mijn beste Erasmus? Zal de situatie ooit zo ongunstig en zo onvermijdelijk zijn dat je daarom de studie de deur wijst? Zo is je aanleg, je opleiding, je houding, dat jij als enige al de lastige, vervelende, ingewikkelde dingen die zich voordoen op het gebied van de wetenschap, op je neemt, verdraagt, slikt met | |
[pagina 56]
| |
het oog op het algemeen belang van de studie. Het boekje over paus Julius die de hemel niet in mag, wordt overal door iedereen gelezen en op een of andere manier maar door weinigen veroordeeld; ook al bent jij terecht boos op de schrijver ervan, die maakt dat de literatuur, indien nooit eerder, dan toch zeker in deze tijd gehaat is. Verder, wat zal ik hierover zeggen, mijn beste Erasmus? Jij verbiedt dat je brief wordt beantwoord, omdat je gauw hier zult terugkeren tenzij de situatie vereist dat je naar Italië gaat? Veronderstel dat de situatie dat vereist, zeg eens, hoeveel kans zal er zijn per brief met je te spreken - want persoonlijk zal niet kunnen? Wie zal een zo betrouwbare bode zijn? Als je regelrecht terugkeert, wat verlies ik met het schrijven? Ik weet namelijk dat je, hoe druk je het ook hebt, stiekem zoveel tijd zult stelen, al was het maar onder het eten, als nodig is om deze brief te lezen, ook al is hij niet zoals het moet en onverzorgd. Wat betreft de Engelsen, ik zal ervoor zorgen. Ik heb je uitgebreid aanbevolen bij de eerwaarde heer, onze magister Atensis, zoals je gevraagd had. Werkelijk, Erasmus, de man sprong ter plekke op van vreugde toen hij jouw naam hoorde. Hij sprak een hele tijd over jou en wel op bijzonder eervolle wijze, waarna hij vroeg of ik omgekeerd hem zo veel als ik kon bij jou wilde aanbevelen, zodat je verzekerd zou zijn van elke gunst van zijn kant. Ik weet dat je van anderen bericht hebt ontvangen over de dood van de doorluchtige heer, de kanselier van Bourgondië, zodat het onnodig is je verdriet weer erger te maken. Het onderwijs in de talen zou flink vooruitgaan, als de honoraria eindelijk uitbetaald werden en de colleges gratis zouden zijn; je weet ook van andere dingen dat de Leuvenaren niet graag iets geven. Daarvan ondervindt onze Matthaeus ongetwijfeld de gevolgen, een man met een zo grote hekel aan geld dat hij zelfs niet instemt met één nacht logies, ook al houdt hij zich totaal niet met geld bezig! Jouw, of liever onze, uiterst integere, waarachtige, trouwe vriend uit BorsseleGa naar voetnoot6. verliet ons, omdat hij benoemd is tot deken van Veere. De taak die hij op zich had genomen, Latijn doceren, is aan Barlandus overgedragen. Er was daar bij jou nog niet zo lang geleden een jongeman uit Metz, met grote belangstelling voor de wetenschap, kandidaat in de beide rechten, een groot vriend van me, Claudius Cantiuncula genaamd. Ongetwijfeld heeft hij zijn opwachting bij jou gemaakt, als hij, in de tijd dat jij daar was, er zelf ook was. Ik was van plan hem te schrijven, maar toen ik jouw Jacobus vroeg of hij hem niet kende, zei hij van niet. Als hij daar bij jou is, zou je zo vriendelijk willen zijn hem namens mij allerhartelijkst te groeten? Zou je hem verder willen berichten dat de hele zaak waarover hij telkens weer schreef in veilige wateren is, zoals ze | |
[pagina 57]
| |
zeggen, zodat hij zich vanaf nu niet te veel zorgen maakt. Waarover je uit Keulen schreef (waarvoor ik je hartelijk dank) vordert beetje bij beetje; ik hoop ten zeerste dat het naar wens zal zijn. Ik weet hier verder niets dat het schrijven waard is; want ik twijfel er niet aan of elk van je vrienden heeft uitvoerig geschreven over hoe het met henzelf is en wat hier verder speelt. Voor het overige, mijn dierbare Erasmus, aangezien voor mij niet geldt wat jij volkomen terecht schreef, dat vriendschap meer genoegen geeft als die ook met velen wordt gedeeld, zorg alsjeblieft - zo vraag ik bij je genius - dat ik op enigerlei wijze bekend word bij die vermaarde elite van de literatuur; niet om op die manier mijn reputatie te bevorderen, maar om hun duidelijk te maken dat ze om hun deugd en geleerdheid ieders genegenheid verdienen. Verder, hoewel iedereen jou, allerdierbaarste Erasmus, alles gunt, gun ik je dit toch in geen geval: dat jij me op de renbaan van de vriendschap voorbijgaat. Ik merk dat het inderdaad waar is wat je ooit zei, dat het leven, de tijd, de ervaring de mensen zeer verrijkt. Vroeger verbaasde ik me daarover, nu spijt me dat en schaam ik me. Let goed op je gezondheid, die onderhevig is aan geregelde aanvallen van ziekten. Zorg er ook voor dat de ziekte niet erger wordt of terugkomt, zodat je gedurende lange tijd opgewassen bent tegen al dat werk (rotsblokGa naar voetnoot7. zou ik het noemen, of tredmolen, als het niet zo uitermate eervol en groots zou zijn). Voor het geval je naar Italië reist, juist dan moet je rekening houden met je gezondheid, waar je niet alleen voor zorgt ten behoeve van jezelf, maar ook in het belang van de hele christenheid. Maar als je spoedig de terugtocht aanvaardt, wat een geluksdag zal het zijn wanneer jij terugkeert in Leuven! Maar wacht eens even, bijna vergat ik wat ik allerminst zou mogen vergeten, dat je aan Froben, de grootste van alle drukkers (zonder onze Dirk voor het hoofd te willen stoten), mijn hartelijke groeten moet overbrengen; aan hem hebben wij, die ons op de studie toeleggen, allemaal ongewoon veel te danken. Moge de Here God hem vele gelukkige jaren schenken, zodat hij opgewassen is tegen zijn prachtige taak op een gebied waar hij naar mijn mening zelfs Aldus achter zich laat. Wat anders geeft hij uit behalve wat uitzonderlijk geleerd is, en met hoeveel zorg! Het ga je goed, Erasmus, feniks onder de geleerden. Leuven, 14 juli 1518 |
|