De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 6. Brieven 842-992

848 Aan Thomas More
Bazel, 31 mei [1518]

Erasmus groet zijn vriend More

We zijn precies op Hemelvaartsdag in Bazel aangekomen, na een behoorlijk zware reis wegens de hitte, maar toch behouden en wel. Er woedt hier evenwel in heel Duitsland een nieuw soort besmettelijke ziekte, die gepaard gaat met tegelijk hoest en hoofdpijn, bij sommigen tot aan een delirium toe, en heftige darmkrampen. Vrienden hadden geschreven dat het niet meer heerste. Ik kreeg het na tien dagen en al verschillende dagen ben ik er slecht aan toe. Maar toch ben ik...^1. Veel mensen sterven eraan, maar de meesten herstellen. We zijn al volop aan de gang met het Nieuwe Testament. Ik laat drie exemplaren op perkament drukken. Eén is op verzoek van Tunstall. Als mijn

1. De tekst is niet compleet.

[p. 49]

gezondheid ook maar twee maanden naar wens was geweest, was het zover gevorderd geweest dat het ook in mijn afwezigheid afgemaakt had kunnen worden. Maar door het lot worden we geleid, voor het lot moeten we buigen.^2. Als de goden goedgunstig zijn, zullen we in september naar Brabant terugkeren. Maar het werk zal niet afgemaakt kunnen worden voor de komende jaarbeurs. Wil je dat ook aan Tunstall laten weten? Het ga je goed, dierbaarste van alle vrienden. Bazel, de dag na Trinitatis

2. Naar Seneca, Oedipus 980: ‘Fatis agimur: cedite fatis’.