De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 6. Brieven 842-992
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Erasmus van Rotterdam groet Maarten LipsVind je niet dat ik enorm geluk heb, omdat ik vanzelf krijg wat anderen nauwelijks voor elkaar krijgen met veel moeite en kosten? Iedereen biedt zich aan als leermeester van Erasmus. Daarom kan het niet anders (tenzij ik een volslagen sukkel ben), of ik zal een keer vooruitgaan. Toch ben ik in zoverre als pechvogel te beschouwen, dat de meesten van hen op zo'n manier opmerkingen maken, dat ze eerder de rol vervullen van kleingeestige vitter dan van leermeester. Sommigen zijn er niet op uit om me geleerder of beter te maken, maar om met me slaags te raken en op die manier een glimp van roem te bemachtigen. Allemaal gaan ze te keer, maar vooral degenen die helemaal niets te bieden hebben. Zo doen bepaalde schoolmeesters, die graag schreeuwen en slaan, om hun leerlingen te folteren, terwijl ze niets te bieden hebben behalve literatuur van ongeletterden, die weldra afgeleerd moet worden. Tot dat slag behoort de schrijver van het door jou toegestuurde stuk, zo onkundig dat ik me schaam het te lezen, zo lachwekkend dat ik het niet kan laten het toch te lezen, maar dan wel onderweg op de boot. Ik ben even dwaas als hij als ik probeer me te verdedigen tegen zulke kleingeestige vitterijen. Maar ik zal zijn dwaasheden per hoofdstuk van aantekeningen voorzien, op zo'n manier dat iemand ze desgewenst ook nog kan nummeren. 1. Eerst - na zijn verklaring dat hij zijn oordeling (de tuin van zijn taal staat immers vol met dit soort bloempjes) eerder in tien puntige conclusies heeft samengevat - veronderstelt hij, alsof dit buiten kijf staat, dat de vertaling van het Nieuwe Testament die wij plegen te gebruiken, van Hieronymus is. Terwijl het toch vaststaat dat ze niet van Cyprianus of Hilarius of Ambrosius of Augustinus of Hieronymus is, omdat hij andere lezingen heeft; laat staan dat het de vertaling is die hij naar zijn zeggen verbeterd heeft, omdat we hier lezingen aantreffen die hij verwerpt, niet alleen wat betreft de formulering, maar ook wat betreft de betekenis. Dit nu is het uitgangspunt van zijn theologische uiteenzetting. 2. Hij denkt, en veronderstelt alsof het bewezen is, dat ik openlijk verbeteringen en wijzigingen aanbracht in de Vulgaat, terwijl ik die in de oorspronkelijke staat en onaangeroerd liet. Ik vertaalde in het Latijn wat in de Griekse handschriften stond en wees in het voorbijgaan aan, waar er overeenkomst of verschil was met onze Vulgaat. Daarbij gaf ik niet zelden de | |
[pagina 16]
| |
voorkeur aan wat in mijn handschriften stond, verbeterde ik als iets bedorven was, legde ik uit wat niet eenduidig was, gaf ik toelichting bij duistere plaatsen, wijzigde ik wat wel erg barbaars was geformuleerd. Dit immers weerhoudt, naar ik heb begrepen, veel mensen ervan de heilige boeken te lezen, omdat ze zich ergeren aan de wonderlijke taalfouten, die toch meestal van de vertaler afkomstig zijn, niet van de schrijvers. Niet alle mensen hebben zo'n sterke maag dat ze deze stijl kunnen verdragen. Als we onkundige en eenvoudige mensen tegemoet komen met eenvoudig taalgebruik, waarom zouden we niet ook de geleerden tegemoet komen met zuiver taalgebruik? Als deze criticus van ons volstrekt niet wil dat lezingen worden gepubliceerd die afwijken van de Vulgaat, zal het niet geoorloofd zijn het Nieuwe Testament in het Grieks te publiceren zoals het door de Grieken wordt gelezen, tenzij de tekst eerst gecorrigeerd is aan de hand van de Vulgaat, omdat iemand wel eens uiteenlopende lezingen zou kunnen ontdekken. Wie is echter zo dwaas dat hij zoiets zou beweren? Verder moet er een streep door de vertaling of de manier van lezen van Ambrosius bij de brieven van Paulus, die sterk afwijkt van de door ons gebruikte versie; en ook een streep door die van Hieronymus, die op heel wat plaatsen verschillend is. Ten slotte moet er een streep door het merendeel van onze handschriften, omdat ze meestal onderling verschillen. Kijk eens hoe anders hij hierover denkt dan Augustinus, een auteur die hij alleen meent gelezen te hebben! AugustinusGa naar voetnoot1. immers verklaart dat hij juist baat had bij de verscheidenheid van de handschriften, omdat wat de een onduidelijk vertaalt, helder is weergegeven door de ander, zoals wij allemaal niet alles kunnen.Ga naar voetnoot2. Hij daarentegen meent dat het gedaan is met de geloofwaardigheid van de heilige boeken, als een variant bekend wordt gemaakt; hij wil liever dat zelfs de meest evidente fouten in de heilige boeken gehandhaafd worden dan dat twee, drie knorrige oudjes zonder verstand zouden kunnen gaan mopperen. De heilige Hieronymus evenwel hield vast aan zijn streven, ook toen ergens bijna de gehele gemeente haar bisschop de rug toekeerde wegens de wijziging van een of ander woordje bij de profeet Jona.Ga naar voetnoot3. Hij drijft de spot met die hoogmoedige pompoenenplanters die zich door zo'n kleinigheid van de wijs lieten brengen, ook al had Augustinus het in zijn brief aan Hieronymus als een serieus verhaal gepresenteerd. Vooruit, laat die strenge criticus mij in elk geval hierop antwoord geven: is | |
[pagina 17]
| |
het wenselijk voor Gods kerk dat zij beschikt over zo goed mogelijk gecorrigeerde boeken met de Heilige Schrift of niet? Als hij zegt dat dit inderdaad wenselijk is, laat hij dan hierop antwoorden: geeft hij toe dat er dagelijks allerlei fouten in terechtkomen door de onwetendheid van de correctoren of de slordigheid van de kopiïsten? Als hij dat niet kan ontkennen, waarom juicht hij mijn werk niet toe, dat bovenal ertoe dient om te verbeteren wat bedorven is en te voorkomen dat bedorven wordt wat juist is? Hij kan immers niet ontkennen dat in de meeste, wat zeg ik, in bijna alle handschriften die we hebben, bedorven passages voorkomen. Laat hij vervolgens antwoord geven op de vraag of het uitmaakt of de Heilige Schrift goed wordt begrepen of niet. Als hij zegt dat het inderdaad uitmaakt, waarom veroordeelt hij mijn werk, waardoor zoveel plaatsen zijn verklaard die zelfs hij, hoe geleerd hij ook is, nooit eerder had begrepen? Laat hij het werk doorlezen en ontkennen, als hij kan, dat ik de waarheid spreek. 3. Hij zegt dat velen hebben geprobeerd de Vulgaat te ondermijnen en af te danken, sommigen met de bedoeling stilistische verfraaiing aan te brengen, anderen met de bedoeling onwaarheid uit te sluiten, maar dat al hun pogingen vergeefs waren. Schaamt de man zich niet voor zo evidente kletspraat? Laat hij één persoon noemen die dit heeft geprobeerd, tenzij hij mij misschien het ene geval van Lefèvre zal voorhouden. 4. Hij schrijft dat onder al die deskundigen op het gebied van Latijn en Grieks, die er in Parijs, Duitsland, Engeland, Schotland in overvloed zijn, niemand het aandurfde daartoe een poging te ondernemen; terwijl Lefèvre dat onlangs wel aandurfde, toen hij mijn editie op tal van plaatsen aanviel en van kritiek voorzag.Ga naar voetnoot4. 5. Wie heeft niet door dat het een aperte leugen is, dat in die landen zoveel mensen rondlopen die verstand hebben van Grieks en Latijn? Vooral in Schotland, terwijl hij Italië onvermeld laat! Hierdoor komt bij mij het vermoeden op, dat de man een ‘Schot’Ga naar voetnoot5. is. 6. Wat is er verder dommer dan deze redenering: ‘Er zijn in Parijs massa's geleerde filosofen; daarom is het ongeoorloofd voor deze of gene iets nieuws op het gebied van de filosofie te proberen’! Ook al zijn er vele duizenden, één moet beginnen. En toch meen ik onder al die mensen niet helemaal de geringste te zijn, als het gaat om kennis van de beide talen. | |
[pagina 18]
| |
7. Hij zegt dat LorenzoGa naar voetnoot6. de bron van dit kwaad is: alsof hij het Nieuwe Testament vertaald heeft, en alsof Hieronymus niet ditzelfde vóór hem gedaan heeft! 8. Vervolgens is hij zo dom zich boos te maken over het feit dat ik de woorden van Christus onderwerp aan de regels van Donatus:Ga naar voetnoot7. alsof Christus zo heeft gesproken zoals de vertaler weergaf! Ja, terwijl het vaststaat dat de apostelen in het Grieks schreven, en ook nog een Grieks dat niet foutloos was, heb ik geen letter veranderd aan hun formuleringen, laat staan dat ik de woorden van Christus aan regeltjes heb willen onderwerpen. 9. Ook is het belachelijk dat hij aan mij de taalregels toeschrijft: alsof de Latijnse taal op mij teruggaat en niet veeleer op schrijvers uit de tijd vóór Christus. 10. ‘Erasmus vindt dit een onwaardig decreet,’ zegt hij. Integendeel, pauselijke decretenGa naar voetnoot8. verordenen dat een document waarin een duidelijke taalfout wordt aangetroffen, als namaak moet worden verworpen. Een ander decreetGa naar voetnoot9. geeft nauwgezette bepalingen omtrent het publieke onderwijs in de drie talen, als iets wat noodzakelijk is voor de kennis van de heilige boeken. 11. Hij meet de zuiverheid van het Latijn af aan het taalgebruik van de oude schrijvers, zoals Augustinus schreef: alsof wij ergens anders aan afmeten; alsof de vertaler zich uitdrukte op de manier van die oude schrijvers! Hier zou hij volgens mij kunnen eisen dat we allemaal zijn stijlbloempjes gebruiken. 12. Verder gooit hij in dit hele betoog correct taalgebruik, wat het gebied van de grammatici is, op één hoop met welsprekendheid en dichtkunst, alsof daar geen verschil tussen is. Hij verzekert dat de hele manier van zeggen berust op het voorbeeld van de Heilige Schrift, wat een beschuldiging is aan het adres van al die heilige mannen die zich heel anders uitdrukten en niet het taalgebruik van de apostelen als voorbeeld namen. Maar als je je niet op een andere manier mag uitdrukken, waarom waagde hij het dan zelf zo te stamelen, zoveel wanstaltige frasen te gebruiken, waarvan niets voorkomt in de apostolische geschriften? 13. Ondertussen verkeert hij in de waan dat de Latijnse vertaler door inblazing van de Heilige Geest de weergave tot stand bracht die wij nu hebben. | |
[pagina 19]
| |
Maar Hieronymus zelf verklaart openlijk in zijn voorredeGa naar voetnoot10. dat vertalers ieder naar hun vermogen weergeven wat ze kunnen bevatten. Anders was Hieronymus zelf een buitengewoon goddeloos man, omdat hij er niet voor terugdeinsde verschillende keren te bekritiseren wat er in deze versie staat. 14. Om te bewijzen dat alle welsprekendheid gezocht moet worden in de heilige boeken, voert hij het getuigenis van Hieronymus aan. Maar Hieronymus schrijft enkele profetenGa naar voetnoot11. een onbeholpen stijl toe, en PaulusGa naar voetnoot12. gebrekkige kennis van het Grieks, en dat op meer dan één plaats. 15. We geloven dat ook Augustinus werd bijgestaan door de Heilige Geest toen hij de goddelijke boeken verklaarde. Toch verbetert hij zijn eigen werkGa naar voetnoot13. en wil hij dat het met oordeel wordt gelezen. 16. Verder, wat hij zichzelf tegenwerpt op grond van Hieronymus, dat de heiligen welsprekender waren in hun eigen taal dan in een vreemde taal, ontkracht deze dialecticus als volgt: ‘Als het gaat om de opgeblazen en ijdele praatzucht van deze wereld, heb ik er beslist geen moeite mee de heiligen stamelaars te noemen. Maar als de heiligen spraken over menselijke onbeholpenheid toen ze de profeten bekritiseerden, behoren wij nu een hogere dunk van hen te hebben.’ Alsof het woord welsprekendheid een andere betekenis zou krijgen door verkeerd gebruik; alsof ik de apostelen dwaasheid of onbeholpenheid van gedachten toeschrijf, waarin het belangrijkste deel van de welsprekendheid is gelegen; alsof de welbespraaktheid van CyprianusGa naar voetnoot14. ijdele praatzucht is, omdat ze niet lijkt op het taalgebruik van de profeten! 17. Ten slotte beëindigt hij dit fraaie syllogisme als volgt: hij wil dat we alle dwaasheden en leugens van dichters verwerpen, om te zorgen dat zijn conclusie klopt. Die luidt als volgt (om ook een letterlijk citaat te geven, anders denkt hij dat ik hem belaster): ‘Men vindt zuiverheid van taal, stilistische verfraaiing, een goede stijl of welsprekendheid alleen in de Heilige Schrift’. Maar wat heeft welsprekendheid of dichtkunst van doen met grammatica? Want daarmee begon de amfora, die nu plotseling een vat is!Ga naar voetnoot15. Maar de heilige Augustinus,Ga naar voetnoot16. naar wie hij verwijst, geeft zijn vriend Licentius opdracht terug te keren naar diens Muzen. HieronymusGa naar voetnoot17. hield zich met de | |
[pagina 20]
| |
dialogen van Cicero bezig om zijn taal rijker te maken. Was er onder de oude schrijvers iemand die zijn welsprekendheid niet uit de boeken van redenaars en dichters putte? Wie haalde ooit zijn woordenschat uit de heilige boeken? Ten slotte, is het soms zo dat iedereen die de dichters verachtte, meteen die heilige en profetische welsprekendheid verwierf? 18. Wie heeft verder niet in de gaten dat zijn uitstekende conclusie overduidelijk godslasterlijk is? Hij zegt dat een goede stijl alleen in de Heilige Schrift te vinden is. Is daar dan uitsluitend een goede stijl te vinden? AugustinusGa naar voetnoot18. evenwel, op wie hij zich hier beroept, zegt iets anders dan hij meende - ook al kon hij wegens zijn gestamel niet uitdrukken wat hij meende. Augustinus trekt immers niet de conclusie dat alleen in de heilige boeken welsprekendheid te vinden is, maar dat daarin welsprekendheid niet ontbreekt, omdat wijsheid aanwezig is, waarvan zij volgens zijn opvatting de dienares is, ook al erkent hij dat het een andere soort welsprekendheid is. Desalniettemin stelt hij de vraag of er in het geheel enige welsprekendheid aan toegeschreven kan worden, zonder te twijfelen aan de andere kwaliteiten. 19. Daarbij laat ik nog buiten beschouwing dat, als je enige stijlfiguren kunt aanwijzen in de apostolische geschriften, hier niet zonder meer uit volgt dat daar meteen volmaakte welsprekendheid te vinden is. Hieronymus, Origenes en Chrysostomus immers ergeren zich geregeld aan gevallen van hyperbaton, zinnen zonder apodosis en andere ongelukkige wendingen. Maar, zoals we bij de apostelen geen Aristotelische of Platonische filosofie zoeken, evenmin macht of bescherming, zo zoeken we bij hen ook geen welsprekendheid. 20. Meteen daarop verbindt hij drie onmiskenbare leugens met elkaar. Doelend op mij zegt hij: ‘Iemand die moeite doet de ooit veroordeelde vertaling van Lorenzo Valla in het volle licht te laten schitteren, waar is zo iemand anders op uit dan de welsprekendheid van de Heilige Schrift in een kwaad daglicht te stellen en belachelijk te maken?’ In de eerste plaats, iedereen weet dat het niet waar is dat de Heilige Schrift door Lorenzo is vertaald. Nog minder waar is het dat diens aantekeningenGa naar voetnoot19. ooit zijn veroordeeld. Het minst waar is zijn bewering dat ‘degene die ze verbreidt, probeert de welsprekendheid van de Heilige Schrift in een kwaad daglicht te stellen’. Zij wint veeleer aan glans en aanzien als iemand de wanstaltigheden en fouten die zijn handlangers introduceerden, uit de weg ruimt. 21. Vervolgens gaat hij met veel misbaar tegen me tekeer, omdat ik ergens terloops in een spreekwoord de Heilige Schrift heb vergeleken met de sile- | |
[pagina 21]
| |
nen van Alcibiades,Ga naar voetnoot20. terwijl er niemand onder de orthodoxe schrijvers is die niet hetzelfde zegt, maar dan in andere bewoordingen. Kon het treffender worden geformuleerd? Hier spreekt hij op een manier alsof hij als enige de Schrift verstaat, omdat hij volstrekt onbekend is met een goede stijl; en alsof ik niet in staat ben iets van het soort dingen te begrijpen waarvan hij vol trots zegt ze begrepen te hebben. 22. En wat een kleingeestige vitter is hij door te beweren dat ik met die vergelijking de spot drijf met de Heilige Schrift, terwijl ik met dit alles zowel Christus als zijn Schrift heb willen loven en aanprijzen, wat duidelijk is voor iedereen die leest wat ik heb geschreven. Dit is natuurlijk die hemelse welsprekendheid, die alleen hij uit de heilige boeken leerde zonder kennis te nemen van de dichters. De kracht daarvan is dat men zonder enige terughoudendheid dingen bedenkt om vol razernij andermans goede naam te belasteren. 23. Even ongegrond is zijn bewering dat ik de heilige boeken welsprekendheid ontzeg, terwijl ik die toch op zoveel plaatsen prijs. Ik heb alleen met de vertaler te maken. Als ik bij de apostelen iets vind wat beter zou kunnen, zeg ik duidelijk dat het om de bewoordingen gaat, maar ik val hen niet aan en verbeter hen niet. 24. Hier verordent hij als een censor dat alle dichters overboord gegooid moeten worden. Zoals gezegd roept Augustinus zijn vrienden juist op naar hen terug te keren en hij citeert hen geregeld met betuiging van respect, en hij niet alleen. Waar sloeg de vermelding van de dichters op, alsof ik met behulp van hen het Nieuwe Testament verbeterde, en niet op grond van het getuigenis van de oude orthodoxe schrijvers, die door de hele kerk worden goedgekeurd en gelezen? 25. Hierna gebruikt hij het gewichtige getuigenis van een of andere Thomas (want ik geloof niet dat het Thomas van Aquino is), die een commentaar schreef op De troost der wijsbegeerte van Boëthius,Ga naar voetnoot21. om zijn bewering aannemelijk te maken dat de dichters overboord gegooid moeten worden, omdat Boëthius sprak van Muzen ‘gehuld in lompen’.Ga naar voetnoot22. Maar hij heeft niet in de gaten dat zij ‘gehuld in lompen’ de auteur gedicteerd hebben wat hij moest schrijven en dat hij het hele werk door voor zijn genoegen lyrische versmaten gebruikt, en dat hij ze niet allemaal verjaagt, maar slechts de Muzen van het theater, en dat hij ze niet voor altijd verjaagt, maar slechts toen hij in diepe rouw was, wat een effectievere remedie vereist. Ik zal het iemand niet kwa- | |
[pagina 22]
| |
lijk nemen als hij de Muzen versmaadt op de wijze van Boëthius; maar hij versmaadt hier de dichtkunst zoals ezels goud en edelstenen. 26. Verder, Boëthius schreef over de Muzen van het elegisch vers, die in de rouw zijn, dat ze ‘gehuld in lompen’ waren. Hij past dit toe op de gehele dichtkunst en zegt dat ‘gehuld in lompen’ twee betekenissen heeft: een actieve, omdat ze de geest van de mensen uiteenscheuren, en een passieve, omdat ze niet steunen op het fundament van de rede, wat allebei even dwaas is. 27. Hij laat zich verder meeslepen en daagt mij uit - aangezien een goede stijl niet afhangt van de rede maar van gezag - twee voorbeelden aan te dragen, een uit de dichters, een uit de heilige boeken, en te overwinnen of overwonnen te worden. Ik neem dan dit citaat uit Openbaring: ‘die is, die was en die komt’.Ga naar voetnoot23. Deze woorden worden toegeschreven aan Johannes, zodat men niet de spot mag drijven met de vertaler. En dan dit citaat uit de dichters: ‘het begin is het halve werk’.Ga naar voetnoot24. 28. Overigens zag hij hierbij over het hoofd, dat gezegd wordt dat de oude schrijvers, zoals Plautus, Sallustius, Cicero en soortgelijken, Augustinus overtreffen; hun autoriteit bepaalt wat een goede stijl is, niet de Heilige Geest. Tegen die autoriteit is de taal van de apostelen echter niet opgewassen. 29. Om er maar niet van te spreken dat hij aan Thomas toeschrijft wat Augustinus in navolging van Quintilianus uiteenzet,Ga naar voetnoot25. namelijk dat een goede redevoering drie dingen doet: onderrichten, vermaken en beïnvloeden. Wie evenwel zou beweren dat de Heilige Geest dit niet kan bewerkstelligen? Hoewel deze man zonder de Heilige Geest bijzonder vermaakt, al onderwijst hij niet en weet hij ons nergens toe te vermurwen behalve tot lachen. 30. Bovendien komt hij met een uitermate domme redenering: ‘De kerk heeft tot nu toe deze vertaling gebruikt; als die wordt afgeschaft, heeft zij de Heilige Geest niet gekend.’ Ik zou op mijn beurt kunnen concluderen: Ambrosius heeft deze vertaling niet gekend; hij heeft dus de Heilige Geest niet gekend. 31. Ja, des te overvloediger is de gave van de Geest, naarmate meer goede dingen de kerk ten deel vallen. Ooit kende de kerk geen literatuur en welsprekendheid, ooit kende ze geen rijkdom en macht. Nu is dit alles haar ten deel gevallen, maar Christus verliet Zijn bruid daarom niet. | |
[pagina 23]
| |
32. Die onbeholpen en eenvoudige taal waarin het Nieuwe Testament is overgeleverd door de apostelen, paste bij die tijd. Nu is het misschien goed dat het in verzorgder taal wordt verteld, mits die eenvoudig blijft. 33. En met deze hele redenering voert hij intussen de taalfouten die zich in het Latijnse Nieuwe Testament voordoen, en ook de onjuistheden die zijn handlangers in groten getale introduceerden, terug op de Heilige Geest als bron. Dat is wel zeer brutaal, want zelfs bij de apostelen behoort men dit niet te doen. 34. Ten slotte rondt hij de kwestie af met een syllogisme waar ChrysippusGa naar voetnoot26. trots op had kunnen zijn: ‘Welsprekendheid is gebaseerd op autoriteit; het is dus geen wetenschap. Maar op de autoriteit van de jongeren of de ouderen? Niet op het gezag van de jongeren; dus van de ouderen. Niemand is evenwel ouder dan de Heilige Geest; dus is het niet toegestaan iets te vernieuwen in het Nieuwe Testament.’ Wie zou bij het lezen hiervan niet in lachen uitbarsten? 35. Bovendien heeft hij kritiek omdat ik in een brief aan Van DorpGa naar voetnoot27. zeg dat de kerkelijke leiders meer gaven om kennis van de talen dan om sofistiek of Aristotelische filosofie. Zij gaven immers uitdrukkelijk regels omtrent de talen, alsof die absoluut noodzakelijk waren, niet omtrent sofistiek of filosofie. Integendeel, deze wordt in de Decreten in twijfel getrokken, omdat gezaghebbende personen haar afkeuren. Hier schuift hij me een drievoudige leugen in de schoenen. ‘Integendeel,’ zegt hij, ‘ieder wijs man zegt dat de Heilige Schrift niet zonder filosofie begrepen kan worden.’ Maar van al die wijze mannen noemt hij er niet een. En als hij er een noemt, raakt het me niet, omdat ik het over een bepaling uit de Decreten heb. 36. Dan geeft hij toe dat er twijfel bestond over de beoefening van de filosofie, maar zonder dat er sprake was van afkeuring. Ik zeg hetzelfde. We hebben dus meer zekerheid als het gaat om iets waarover een decreet is opgesteld en nooit twijfel bestond. 37. Evenzo ontkent hij dat de beoefening van de filosofie door de grote auteurs werd afgekeurd. Dat zal hij niet meer ontkennen, als hij Origenes, Hieronymus en Ambrosius leest. 38. Verder gaat hij hier met me in discussie alsof ik de beoefening van de filosofie verwierp, terwijl ik die slechts vergelijk met kennis van de talen. Het valt beslist niet te ontkennen dat de gave van de talen is geschonken aan de apostelen als iets noodzakelijks voor de verkondiging van het evangelie; maar er staat niet dat hun kennis van de filosofie van Plato of Aristoteles is | |
[pagina 24]
| |
geschonken, al ben ik een groot voorstander van gematigde beoefening daarvan. 39. Zijn bewering dat de interpretator, dat wil zeggen de vertaler, zijn goede stijl zoekt bij de Heilige Geest zonder iets van de oude schrijvers te lezen, is werkelijk belachelijk. En aan de verklaring, die een verhevener taak is, omdat het om de profetie gaat, mag zich volgens hem niemand wagen zonder de steun van de Aristotelische filosofie. 40. Deze eerste conclusie - zoals hij het noemt - sluit hij af met de bewering dat alle dichters dieven en rovers waren omdat ze later kwamen. Maar de meeste dichters kwamen vóór Christus. Ook maakt hij binnen de groep van dichters geen onderscheid, zodat het lijkt alsof hij Damasus,Ga naar voetnoot28. Gregorius van Nazianze en Prudentius tot deze klasse degradeert. 41. Ten slotte beweert hij, zichzelf ontrouw, dat in de heilige boeken geen goede stijl te vinden is, maar dat God besloten heeft door dwaasheid de mensheid te redden; dat verder niemand van de heiligen gedurfd heeft de stijl van de vertalers te wijzigen, terwijl Hieronymus dat wel gedaan heeft, op een moment dat de Septuagint al ongeveer vijfhonderd jaar algemeen door de kerk was gebruikt en aldus aanvaard. Bovendien deinsde hij er niet voor terug een voor het gehoor ondraaglijk hebraïsme te wijzigen, dat we nog tegenkomen in de boeken die Augustinus schreef over de manier van uitdrukken in het Oude Testament.Ga naar voetnoot29. 42. ‘Wie ontkent dat deze vertaling van Hieronymus is,’ zegt hij, ‘verwerpt de hele wereld, elke ordening, iedere vastheid. De Roomse Kerk zelf zegt ook dat haar vertaling van Hieronymus is en gebruikt zijn voorwoorden als inleiding.’ Dit zegt hij. Laat hij dan aantonen wat hij met zoveel nadruk beweert. Ook deed de Roomse Kerk hier nooit een uitspraak over en zijn de geleerden het erover eens dat de vertaling niet van Hieronymus is. 43. Waar slaat dan het verwijt op dat hij me naar het hoofd slingert: ‘Zijn het niet allemaal leugenaars, spreekt hij niet als enige de waarheid?’ Alsof ik de enige ben die dit gezegd heeft, terwijl vele duizenden geleerden hetzelfde beweren. 44. De voorwoorden van Hieronymus worden toegevoegd. Wat is daar bijzonder aan, gezien hun nuttige inhoud? Sommige daarvan zijn overigens niet van Hieronymus. 45. Vervolgens eist hij dat ik aantoon dat sommige lezingen die in de door ons gebruikte versie voorkomen, door Hieronymus worden bekritiseerd. Laat hij liever zelf Hieronymus lezen en, als hij kan, mijn leugens weerleggen. | |
[pagina 25]
| |
46. Hij ontkent dat de kerk kan dwalen. Is er meteen sprake van een dwaling van de kerk als jouw handschrift bedorven is? Toch kan de kerk met iets nieuws in aanraking komen, wat zij daarvoor niet wist. Ook beweer ik niet dat er in de huidige vertaling iets staat wat het rechtzinnige geloof ondermijnt, wel dat er dingen zijn die het waard zijn onder de aandacht gebracht te worden. Lees mijn werk en als je niet talloze passages vindt die tevoren door een zo geleerd man als jij niet begrepen werden, mag je me voor het gerecht dagen. 47. ‘Je bent voor de wereld een steen des aanstoots,’ zegt hij, ‘omdat je vernieuwt wat algemeen aanvaard is.’ Integendeel, de belangrijkste en meest gerespecteerde personen brengen mij dank, en zij die eerst protesteerden, lieten hun protest varen toen ze het werk hadden gelezen. Een paar zuurpruimen evenwel ergeren zich, mensen die de indruk willen vermijden dat ze iets niet wisten. 48. ‘Ook al geef ik toe dat er fouten in zitten,’ zegt hij, ‘dan behoort dat niet in de openbaarheid gebracht te worden.’ Integendeel, je moet vooral in de openbaarheid brengen wat iedereen behoort te weten. 49. ‘Een ambteloos persoon zonder bevoegdheid kan geen nieuwe vertaling maken en de oude verbeteren.’ In de eerste plaats meen ik dat het ook mij vrijstaat, als ik iets bereikte op het gebied van de Heilige Schrift, er bekendheid aan te geven, aangezien ik ben toegelaten tot de theologische faculteit. Verder maak ik geen nieuwe vertaling, maar vertaal ik het Grieks; de oude versie blijft wat mij betreft voor iedereen zoals ze was. Ten slotte, ook al heb ik geen enkele bevoegdheid, als ongeletterden de heilige boeken mogen bederven, mag ik dan geen verbeteringen aanbrengen zonder dat een synode wordt uitgeschreven? Maar laat hij zich indenken dat ik een bisschop of kardinaal ben, wat heeft dat met deze kwestie te maken, die niet afhangt van mijter of kardinaalshoed, maar van talenkennis! 50. Ja, zelfs deze belachelijke bewering vindt men bij hem, dat dit de vertaling is waarmee Hieronymus Hus en WycliffeGa naar voetnoot30. werden weerlegd; terwijl de een op de brandstapel terechtkwam zonder dat van weerlegging sprake was, en de boeken van de ander pas na zijn dood zijn veroordeeld. Gesteld al dat het waar was, zal het daarom niet geoorloofd zijn een fout die er misschien is ingeslopen uit de heilige boeken te verwijderen? 51. ‘Als er misschien een fout te vinden is,’ zegt hij, ‘had die volgens de oude getuigenissen van de kerkvaders verbeterd moeten worden.’ En toch is | |
[pagina 26]
| |
dit juist wat ik heb gedaan; maar dat is deze man ontgaan, omdat hij het boek niet heeft bekeken. 52. Hij zegt: ‘Lepra moet aan de priester gemeld worden; het is aan hem erover te oordelen.’Ga naar voetnoot31. Inderdaad; daarom stuurde ik mijn werk aan Leo x, op wiens aansporing ik het begonnen was. En hij gaf, via twee kardinalen,Ga naar voetnoot32. zijn goedkeuring aan mijn streven. Wanneer het hem goeddunkt, zal hij iemand naar eigen keuze opdragen onze handschriften door geleerden te laten verbeteren. Die taak neem ik niet op me, ook al effende ik de weg daartoe. 53. Verder begrijpt hij niet dat wat hij aanvoert over de zeventig kamertjes, neerkomt op het hoofd van Hieronymus,Ga naar voetnoot33. die ermee spot alsof ze gebouwd zijn door iemands leugen. Als hun vertaling aan de Heilige Geest wordt toegeschreven, is Hieronymus een goddeloos man, die haar ergens een leugen noemt. En toch volgt de kerk hier de mening van Hieronymus voor de meeste boeken van het Oude Testament. 54. Even verstandig is zijn uitspraak dat de Grieken hun boeken hebben vervalst toen ze zich afscheidden van de Roomse kerk. Vertel eens, om welke reden maakten ze die allemaal corrupt? Hoe komt het verder dat ze zich pas laat afscheidden van de Roomse kerk en hun nieuwe handschriften toch met de oudste overeenstemmen? Hoe komt het dat Origenes, dat Basilius, dat Chrysostomus, dat ook de Latijnse vaders - Ambrosius, Hieronymus, Hilarius, Cyprianus - met hun vervalste boeken overeenstemmen en van de onze verschillen? Vervalsten de Grieken in een keer de boeken van hen allemaal? 55. Verder, wat betreft mijn tegenwerping op grond van de pauselijke decreten,Ga naar voetnoot34. dat de betrouwbaarheid van het Nieuwe Testament moet worden getoetst aan de Griekse handschriften, geeft hij toe dat dat in die tijd gold, maar ontkent hij stellig dat dat in deze tijd zo is. Hij geeft als reden dat ze zich afscheidden. Alsof de afscheiding van de Grieken het evangelie van de Grieken veranderde! 56. Maar als de boeken van de Grieken niet te vertrouwen zijn omdat ze zich van de Roomse kerk losmaakten, was het ook niet in de tijd van Hieronymus geoorloofd verbeteringen aan te brengen in het Oude Testament op grond van de boeken van de Hebreeërs. Immers, toen al had het Joodse volk zich niet van de Roomse kerk, maar van Christus losgemaakt, wat ik heel wat verschrikkelijker vind. | |
[pagina 27]
| |
57. Ten slotte, als slechts de boeken te vertrouwen zijn van Grieken die geen schismatici zijn: ik volg vooral hun afschriften, die evenwel niet verschillen van de boeken van de schismatici. 58. Maar dit is wel het meest schaamteloos van alles. Ik had geschreven dat de boeken van de Grieken minder gauw corrupt raken dan de onze.Ga naar voetnoot35. Hij maakt daarvan dat ik heb gezegd dat op geen enkele wijze Griekse handschriften verknoeid kunnen worden. En terwijl ik de moeilijkheid van het Griekse schrift als reden had aangevoerd, die niet alleen bestaat in de vorm van de letters, maar ook in diftongen en accenten, verzint hij dat ik als reden heb genoemd dat de Griekse taal geen vervalsing toelaat. Wat een brutaliteit! Vooral omdat mijn brief al meer dan eens gedrukt is en daarom nog steeds te lezen is. 59. En hij zegt hier dat ik Augustinus tegenspreek, die schreef dat Griekse ketters alleen het evangelie van Lucas aanvaardden.Ga naar voetnoot36. Wat gaat ons dat aan, dat er wellicht onder de Grieken ketters waren? Zijn de Latijnse boeken soms corrupt geworden omdat er in de Latijnse wereld ketters waren? Ik volg in dit werk alleen rechtzinnigen; het kan evenwel voorkomen dat het redelijk is ook de ketters aan het woord te laten. Wat voor ongehoorde scherpzinnigheid is dit? 60. Hij valt me aan omdat ik schreefGa naar voetnoot37. dat de Grieken niet van de Roomse kerk afwijken op punten die in de boeken van het Nieuwe Testamen- aan de orde komen; dat de discussie vroeger alleen over het woord ‘homoousios’ (gelijk in wezen)Ga naar voetnoot38. ging, nu over bepaalde ceremoniën, over de bevoegdheden en de armoede van de Roomse paus. ‘Laat hij Augustinus' werk Over ketterijen lezen,’ zegt hij, ‘en hij zal kennis nemen van wat hij al die tijd niet wist.’ Wat is dat in vredesnaam voor redenering? Wie weet niet dat er bij de Grieken verschillende vormen van ketterij voorkwamen, ook voordat de Grieken de Roomse kerk erkenden, terwijl ze toch als rechtzinnigen werden beschouwd? Ik heb het over het schisma en de punten waarop de Grieken nu afwijken na zich verwijderd te hebben van de stoel van Rome. 61. Als de handschriften door de Grieken zijn vervalst, zoals hij volhoudt, zouden ze in elk geval die plaatsen hebben bedorven, die het dogma dat tot het schisma leidde leken te ontkrachten. Laat hij dan tenminste één passage geven die om die reden verdacht zou kunnen zijn. Ja, als iets in de boeken van de Grieken verdacht kan zijn, zijn het vooral die plaatsen die voor de | |
[pagina 28]
| |
aanhangers van Arius of Origenes leken te pleiten. De hele Griekse wereld lijkt hen zo eensgezind gehaat of benijd te hebben, dat de schrijvers daar, hoewel ze zo ongeveer alles uit Origenes haalden wat ze aan wetenswaardigheden meedelen, toch kennelijk niets met meer ijver nastreefden dan de volledige vernietiging van al zijn werken. Die alleen al waren voor ons genoeg geweest om de Heilige Schrift te leren kennen. Ik zal het maar niet hebben over de manier waarop hij me gebiedt Augustinus' Over ketterijen te lezen, alsof hij alleen het heeft gelezen, alsof ik het niet had kunnen lezen zonder dat hij opdracht had gegeven, alsof ik niet verschillende keren bewijsplaatsen uit dat boek aanhaal. 62. Ik kan het niet nalaten, op dezelfde manier als we reeds 's mans scherpzinnigheid en welsprekendheid nader bekeken, evenzo een staaltje van diens humor te geven. Met dit soort geestigheden maakt hij zich vrolijk over mij, deze gevatte man en voedsterling van de Gratiën. Hij zegt: ‘Volgens HieronymusGa naar voetnoot39. zijn er zoveel teksten als handschriften. Sommigen lezen deze, anderen die. Op welke zal die vertaler van ons zich baseren? Zonder twijfel, heilige Hieronymus, liet paus Damasus u voor niets zwoegen, wanneer er een Grieks handschrift was en wel zeer goed gecorrigeerd, dat die vertaler van ons heeft opgedoken. Arme Hieronymus! U had toen ogen als van een nachtreiger, dat u niet zo'n goede versie kon vinden als onze nieuwkomer heeft gevonden.’ Einde citaat. Ik moet hierbij denken aan het verhaal over Hercules toen hij in LindusGa naar voetnoot40. was en onder het eten genoegen schepte in de scheldpartij. Vroeger waren er zoveel teksten als handschriften, maar vandaag de dag niet. Welke tekst dan volgde Hieronymus bij zijn correcties? En verder, baseerde ik me soms op een enkel handschrift? 63. Dan hervat hij zijn eerdere aanname, dat ik met een nieuwe vertaling de oude buiten spel zet, waarna hij ons de richtlijn van AugustinusGa naar voetnoot41. voorhoudt, die ‘met betrekking tot de canonieke geschriften het gezag van zeer veel kerken volgt; waaronder zeker die welke een apostolische zetel waard waren en het verdienden brieven te ontvangen. Hij zal dan deze regel aanhouden met betrekking tot de canonieke geschriften, dat hij die welke door alle katholieke kerken worden aanvaard, stelt boven die welke door sommige niet worden aanvaard. Met betrekking tot die welke niet door alle kerken worden aanvaard, dient hij die welke door meer, en meer gezaghebbende wor- | |
[pagina 29]
| |
den aanvaard, te stellen boven die waaraan minder, en minder gezaghebbende kerken vasthouden. Als hij de situatie zou tegenkomen dat sommige door meer, andere door meer gezaghebbende worden gebruikt, hoewel hij dit niet gauw zou kunnen tegenkomen, enz.’. Daaruit leidt hij af dat mijn vertaling van generlei betekenis is. Wat heb ik daarentegen te maken met uitspraken over het verwerpen of aanvaarden van boeken, en niet over de correctie ervan? Behalve dat, waarom aanvaardt Augustinus zelf de volledig nieuwe vertaling van Hieronymus? Bovendien, waar zal deze richtlijn van Augustinus toegepast kunnen worden, als alle kerken alleen dat mogen aanvaarden wat door de ene Roomse kerk wordt aanvaard? Het is niet zo dat ik Augustinus aanval, maar hieruit blijkt dat hij zich niet bewust was van het gezag van de Roomse stoel, zoals wij dat in deze tijd eraan toekennen. Vooral omdat hij, als hij aan InnocentiusGa naar voetnoot42. schrijft, deze met broeder aanspreekt en nergens diens buitengewone verhevenheid laat blijken, maar met hem omgaat als met een ambtgenoot. 64. Hierna doet hij alsof ik van mening ben dat er vervalsingen en domheden in de Heilige Schrift voorkomen, waarvan ik zeg dat er onduidelijkheden in voorkomen. Maar al wat aan vervalsingen of domheden voorkomt in de handschriften, is niet toe te schrijven aan de apostelen, maar aan de handlangers van deze kleingeestige vitter. Verder verander ik niets wat de vastheid van het geloof raakt. 65. Hij wijst er dus op dat het boek naar de paus gestuurd had moeten worden, om overeenkomstig diens beslissing achtergehouden of uitgegeven te worden. Volgens die redenering zouden alle boeken aan de paus gestuurd moeten worden, omdat in allemaal iets kan voorkomen waaraan sommigen aanstoot zouden kunnen nemen. Maar dat deed Thomas niet en evenmin Scotus, ja, Augustinus niet en evenmin Hieronymus. Ze hebben eerst hun werk verspreid; de goedkeuring volgde, zonder dat erom gevraagd was. Voorts ondermijn ik de oude versie niet, maar door een herziening uit te geven zorg ik dat we die in een gecorrigeerde vorm tot onze beschikking hebben en beter kunnen begrijpen. Hoe kon ik dan vermoeden dat kleingeestige vitters zoals deze zouden opstaan, die aanstoot nemen aan een werk waar iedereen baat bij heeft? Als er bezwaren te vrezen waren, zouden ze afkomstig zijn van de zwakken. Maar bij hen is geen enkel bezwaar opgekomen. Het zijn er maar een paar - die tot de besten in hun vak worden gerekend - die dit kwaad veroorzaakten, doordat ze voor verschijning van het werk alom eenvoudige mensen met hun ideeën vergiftigden en veroordeelden wat nog niemand kende, zodat ze het werk gehaat maakten voordat het nut ervan werd opgemerkt. Hun moet het daarom worden aangerekend, niet mij, als iemand aanstoot nam. | |
[pagina 30]
| |
66. Verder noemt hij het vermetelheid dat ik het aan Leo x durfde op te dragen. ‘Dichters dragen zonder blikken of blozen de meest obscene werken op aan geestelijken met de hoogste rangen,’ zegt hij. Waarom introduceert deze kleingeestige vitter hier opeens dichters? En wie zijn die dichters die hun obsceniteiten aan pausen opdragen? Integendeel, ik droeg het op aan de paus naar aanleiding van een briefGa naar voetnoot43. aan mij van hemzelf. Hij nam de moeite het werk grotendeels zelf te lezen. En volgens het getuigenis van zeer gezaghebbende mannen prees hij wat hij had gelezen uitbundig ten overstaan van zijn kardinalen en van geleerden. Ook antwoordde hij mij, zoals gezegd, via twee kardinalen. 67. Wat bedoelt hij dan met autoriseren? Goedkeuring die zo ver gaat dat er geen enkele fout in zit? Op die manier hebben we behalve de canonieke geschriften niets dat geautoriseerd is. Dat is ook niet wat ik van paus Leo vroeg. Ik breng slechts dingen onder de aandacht, waarbij ik het oordeel overlaat aan de geleerden, voor het geval ze iets beters vinden. 68. Na deze geslaagde retoriek betreedt hij een lieflijk veld en beschrijft hij voor ons de gaven van een vertaler aan de hand van Augustinus en Thomas. Daarbij verwart hij voortdurend de gave van de talen of vertalingen en de gave van de profetie, die voor PaulusGa naar voetnoot44. verschillende gaven zijn. Hij zegt dat iemand de Heilige Schrift niet kan vertalen als hij niet begiftigd is met de gave van de Heilige Geest. Maar ik heb aangetoond dat de heilige Hieronymus hier anders over dacht, terwijl hijzelf toch de vertaler van het Oude en Nieuwe Testament is. 69. Bovendien, zoals er tegenwoordig niemand zo brutaal is, neem ik aan, dat hij zich aanmatigt de gave van de profetie of van de talen te bezitten, evenzo getuigt het van vermetelheid over de geest van een ander te oordelen. Ik heb mij ingespannen om het allerbeste door te geven, in het voetspoor van de oude orthodoxe schrijvers; niets anders had ik voor ogen dan het belang van de lezer en de glorie van Christus. Tijdens de moeizame arbeid smeekte ik voortdurend om de hulp van de Heilige Geest; in elk geval ontbrak het niet aan de juiste gezindheid. Voorts, wat voor engel fluisterde jouGa naar voetnoot45. in dat het mij aan de hulp van de Geest heeft ontbroken toen ik van nut wilde zijn, terwijl jij je verbeeldt hem als raadgever te hebben gehad toen je deze kleingeestige vitterijen aan het schrijven was? En nog wel gericht tegen een werk dat je zelfs niet onder ogen hebt gehad! Maar het ontgaat me niet wie jou tot parakleet was.Ga naar voetnoot46. Iemand die het werk hekelde toen het er nog niet was, die | |
[pagina 31]
| |
heeft je ingeblazen het te bekritiseren zonder het gelezen te hebben; als dat al bekritiseren is: iets willekeurigs uitbraken over iets dat je niet kent. 70. Hij zegt dat het niet een willekeurig iemand geoorloofd is te onderrichten zonder officiële bevoegdheid. Is het voor hem niet voldoende dat ik dezelfde bevoegdheid heb als Thomas had - al wil ik me niet met hem vergelijken? Is het niet voldoende dat ik dit doe op dringend verzoek van de meest gerespecteerde bisschoppen, dat ik dit doe op aansporing van de paus? Het gaat bij Thomas evenwel niet over het uitgeven van boeken, maar over openbare preken of lessen. 71. Hij zegt dat Hieronymus zich niet aan de vertaling van de Heilige Schrift had gewaagd als het niet in opdracht van Damasus was. Wat een brutaliteit! Op wiens aansporing vertaalde hij de Pentateuch? Was het niet op verzoek van een zekere Desiderius? Was het op instigatie van Damasus dat hij de boeken Esdras vertaalde? Lees zijn voorwoord en wees beschaamd over je leugenachtigheid! Vertaalde hij Tobias niet op aandringen van Chromatius en Heliodorus? Maar waarom zou het nodig zijn per gedeelte zijn leugen te weerleggen, aangezien Hieronymus alleen het Nieuwe Testament heeft herzien op verzoek van paus Damasus? 72. Het staat dus vast dat het Nieuwe Testament in opdracht van Damasus is herzien, maar het staat niet vast dat de herziene versie van Hieronymus door hem is goedgekeurd. Je kunt immers niet de waarheid aantonen van iets wat je niet weet; vooral omdat deze man meent dat alles verworpen moet worden wat niet met officiële documenten werd geautoriseerd - als ik ook eens zijn stijlbloempjes mag gebruiken. 73. Overigens legt Damasus deze taak niet op als almachtig paus. Of hij dat was, laat ik in het midden; deze aanduiding was in elk geval in die tijd nog onbekend, voorzover men uit de geschriften van alle oude schrijvers kan opmaken. Maar hij legt die op als bisschop van Rome aan Hieronymus die in zoverre Romein was, dat hij daar gedoopt was en het ambt van presbyter had verworven. 74. Het is intussen merkwaardig dat deze kleingeestige vitter, of de geest die hem dit alles inblaast, met geen woord rept over Lefèvre d'Étaples, die het eerder aandurfde en ook meer aandurfde dan ik. Hij steunde daarbij op geen enkele bevoegdheid, niet van de paus, aan wie ik had geschreven dat ik aan dit werk zou beginnen voordat ik begon,Ga naar voetnoot47. en evenmin de bevoegdheid die men ontvangt bij toelating tot het college van hoogleraren in de theologie. Hieruit blijkt duidelijk dat hij geen aanstoot neemt aan wat ik deed, maar de persoon wilde aanvallen. 75. Na, kortom, dit alles naar wens te hebben afgehandeld, vervolgt hij | |
[pagina 32]
| |
zijn betoog met kritiek op wat ik in mijn brief aan Van Dorp schreef,Ga naar voetnoot48. dat Hieronymus zich niet altijd wist te beheersen en in woede uitbarstte tegen Vigilantius, onbeperkt tekeerging tegen Jovinianus en hevig uitvoer tegen Rufinus. Dit vat hij op als een ernstig verwijt aan het adres van Hieronymus: alsof ik had geschreven dat het niet juist was dat Hieronymus dit deed, alsof Hieronymus tijdens zijn leven geen menselijke ondeugden kende, alsof, ten slotte, de meest gerespecteerde personen niet een enkele keer bij Hieronymus deze milde houding missen. 76. In een poging mijn opmerkingGa naar voetnoot49. te weerleggen dat in mijn geschriften niemand wordt gebrandmerkt, werpt hij mij vervolgens voor de voeten dat ik op sommige plaatsen een andere mening heb dan Thomas, dan de meester van de Sententiën, dan Nicolaas van Lyra, dan Hugo van Saint-Cher:Ga naar voetnoot50. alsof iedereen die een andere mening heeft, wil krenken of de reputatie aantasten van degene met wie hij van mening verschilt. Kan iemand zich een dommere uitspraak voorstellen? Toch geef ik mijn eigen mening niet zonder betuiging van respect jegens hen aan wie ik die achting verschuldigd ben; ik vind dat dit niet geldt voor Lyra en Saint-Cher. Als er nu mensen zijn die een minder hoge dunk van hen hebben dan men vroeger had, mag het niet zo zijn dat we allemaal wegens hun gezaghebbendheid aan een dwaling vasthouden. 77. Hij zegt dat ze dat niet geduld zouden hebben, als ze nog leefden. Laat hij zelf dan, die hen als een nieuwe ElisaGa naar voetnoot51. naar de geest opvolgt, hun taak waarnemen, als hij kan. 78. Als doorslaggevend bewijs beschouwt hij, dat ik in de aantekeningen bij Hieronymus terloops een grapje maak over een franciscaan;Ga naar voetnoot52. terwijl ik dat toch deed zonder iemand bij de naam te noemen en er een enorm aantal franciscanen is op wie dat grapje toepasbaar is. Als iemand zonder een naam te noemen zou vertellen over de onwetendheid van een of andere persoon, zou dat dan beledigend zijn voor iedereen? 79. Het vervolg evenwel begrijp ik, om eerlijk te zijn, volstrekt niet, maar ik zal zijn eigen woorden in die typisch bloemrijke stijl van hem hier overnemen: ‘Ik zou ook kunnen toevoegen,’ zegt hij, ‘dat hij ten onrechte tegen deze franciscaan ten strijde trekt. Want uit verlangen naar eer of faam, uit | |
[pagina 33]
| |
geldgebrek, zonder inhoud, breedsprakig en opgeblazen zorgen ze ervoor dat we een Hieronymus hebben die aldus verminkt, aldus bedorven is. Als sommige boeken bedorven zijn door de schuld van de kopiisten, laten we ze verbeteren aan de hand van oude manuscripten - ik neem aan dat er nog gevonden kunnen worden die zijn geschreven in de tijd van Hieronymus -, laten we geen nieuwe vervaardigen, die de goede stijl, de welsprekendheid en de bedoeling van Hieronymus tenietdoen.’ Dat schrijft hij. 80. Mijn eerste vraag is of hij met dergelijke kleuren de franciscanen afschildert: uit geldgebrek, zonder inhoud, breedsprakig, opgeblazen, enz.? 81. Vervolgens, hij bedoelt toch niet dat ik Hieronymus verminkt heb? Ik voegde zeer veel toe aan de eerdere uitgaven, maar haalde niets weg behalve onechte opschriften op enkele plaatsen. 82. Verder, vervaardigde ik een nieuwe Hieronymus of herstelde ik de oude? Zijn er zo domme mensen dat ze denken dat wat ze nu lezen van Erasmus is en niet van Hieronymus? 83. En dan, geloven ze dat ik Hieronymus verbeterd heb op grond van iets anders dan van zeer oude manuscripten, die zelfs in de tijd van Hieronymus geschreven konden zijn, als die er nog waren? En toch beperkte ik me nooit tot een enkel manuscript. Het is ongelofelijk hoe daarop door de geleerdste mannen is gezwoegd. 84. Welke dingen zijn dat evenwel die de goede stijl, de welsprekendheid en de bedoeling van Hieronymus ondermijnen? Tenzij jou niets goed geschreven lijkt behalve wat smaakt naar jouw stijl. 85. Daarna haalt hij als een rondkruipende spin het nodige venijn uit de Zotheid, die hij eveneens wil beschadigen; maar ik mag doodvallen als hij het boek gelezen heeft. Maar aangespoord door zijn parakleet zegt hij dat ik niet voldoende kon rechtvaardigen, dat ik in de rol van de Zotheid de hoogste beloning van de onsterfelijkheid omschreef als een soort dwaasheid.Ga naar voetnoot53. Maar dat verzacht ik daar meteen uitvoerig genoeg om te voorkomen dat iemand er aanstoot aan zou nemen. Hij wil dat ik volgens een bepaalde richtlijn spreek. Welke? Niet van Augustinus, Hieronymus, Cyprianus, Thomas of Petrus Lombardus: hun formuleringen vinden amper genade bij theologen. Zullen we die richtlijn zoeken bij de scholastici van deze tijd? Zij zelf zijn het onderling niet eens. Ik geef toe dat we met omzichtigheid moeten spreken over heilige zaken, maar niet met angstvalligheid of muggenzifterij. 86. Als het ongeoorloofd is woorden te gebruiken die niet in de Heilige Schrift voorkomen, waarom durfde Thomas met zoveel nieuwe woorden en begrippen, deels overgenomen uit Aristoteles, deels door hem zelf bedacht, over goddelijke zaken niet alleen te spreken maar ook uitspraken te doen? | |
[pagina 34]
| |
Waar evenwel in de Schrift lezen we dat de kerk van Christus wezenlijk bestaat in de samenkomst van alle gelovigen, veraanschouwelijkt bestaat in de kardinalen, denkbeeldig bestaat in de paus van Rome - om dit ene voorbeeld te geven uit duizenden? Maar als het niet geoorloofd is een vergelijking te gebruiken die niet in de Heilige Schrift voorkomt, wat zullen we dan doen met al de oude orthodoxe schrijvers, die talloze nieuwe vergelijkingen invoeren om iets duidelijk te maken? Er is niemand die protesteert tegen een volkomen dwaas werk van een of andere dominicaan,Ga naar voetnoot54. waarin alle verhalen van Ovidius worden aangepast, of liever verdraaid, in de richting van Christus. Zij snateren tegen mij, omdat ik de silenenGa naar voetnoot55. verdraaide in de richting van Christus en de apostelen, op wel wat eerbiediger wijze dan zijzelf met de Heilige Schrift omgaan. 87. Hoe zondig is het verder als ik God of Christus dwaasheid toeschrijf, wat voor mij PaulusGa naar voetnoot56. deed en na hem Augustinus op meer dan een plaats? Is het zelfs niet geoorloofd de woorden van Paulus te gebruiken? Konden we maar de dwaasheid die we toeschrijven aan Christus en de apostelen inderdaad toeschrijven aan al onze bisschoppen! 88. Maar nu moet je opletten: de man heeft iets gevonden waarmee hij me de nekslag kan toebrengen. Omdat ik duidelijk wilde maken hoe Christus zich tot onze zwakheid had vernederd, had ik geschrevenGa naar voetnoot57. dat in Christus een zekere zwakte was en ruimte voor de emoties die wij kennen. Daardoor komt bij hem het dwaze denkbeeld op dat ik Christus verdorven hartstochten toeschrijf. Hier houdt hij als overwinnaar een zegetocht, waarbij hij voortdurend roept dat ik vlek of rimpelGa naar voetnoot58. leg op Christus; het hele betoog van de man laat hier niets anders horen dan vlekken en rimpels. 89. Vervolgens, nadat hij aan de hand van Thomas heeft aangetoond dat de gemoedsbewegingen bij Christus anders zijn geweest dan bij de apostelen, roept hij: ‘Als Erasmus het onderscheid had gekend tussen de hartstochten van Christus en de apostelen, zou hij niet tot die mening zijn gekomen.’ Alsof ik dit niet zo'n twintig jaar geleden uitvoerig heb uiteengezet in een discussie met Colet;Ga naar voetnoot59. alsof ik dit niet zelf had kunnen weten, zelfs als Thomas het niet had aangetoond! | |
[pagina 35]
| |
90. Hierna begint hij ook te tornen aan wat ik schreef over de extase van de vromen, die Plato heilige dwaasheid noemt: dat dit ‘een zeker voorproeffe is van de toekomstige gelukzaligheid waardoor we zullen opgaan in God en meer in Hem zullen zijn dan in onszelf’.Ga naar voetnoot60. Hier houdt hij mij allerlei Turlupijnen en BegardenGa naar voetnoot61. voor, die verkondigden dat de ziel opgaat in de goddelijkheid, zoals een druppeltje water dat in een vat met wijn valt opgaat in de wijn; die ook een theorie hebben dat alles zal zijn zoals het was voor de schepping van de wereld. Wat heeft dat met mij te maken als zijn Turlupijnen en Begarden wartaal uitslaan? Ik zei dat de ziel opgaat in God, omdat ze door de liefde volledig naar Hem toe wordt getrokken; ook is de ziel eerder waar ze liefheeft dan waar ze leven geeft. Ze wordt evenwel niet om te verdwijnen meegetrokken, maar om vervolmaakt te worden. 91. Hij verlaat de Zotheid en gaat over op het Enchiridion, waar ik onder andere het volgende schreef,Ga naar voetnoot62. als aansporing om de geest te volgen, niet het lichaam, omdat wij in dat deel Gods beeld dragen: ‘Naar de ziel kunnen wij de goddelijkheid bevatten, zozeer dat het mogelijk is boven de geesten van de engelen uit te stijgen en één met God te worden.’ Eveneens iets met deze strekking (want ik heb het boek niet bij de hand): ‘Als je geen geest zou hebben, was je een stuk vee; als je geen lichaam zou hebben, was je een godheid.’ Hij lijkt dit te willen bekritiseren, alsof ik bedoelde dat de menselijke ziel een deeltje is van de goddelijke natuur. Maar waarom zou ik iets weerleggen wat overduidelijk kleingeestige vitterij is? 92. Weer terug bij de Zotheid zegt hij dat dit geen logische gevolgtrekking is: ‘Iets dwaas is God eigen, dus is God dwaas.’ Alsjeblieft, beste lezer, erger je niet aan de formulering (aangezien de betekenis vroom is); want door hem word ik hiertoe gebracht. Een logische gevolgtrekking is evenwel: ‘Dwaasheid is God eigen, dus kan God in zekere mate dwaas genoemd worden. Zwartheid is een raaf eigen, dus is een raaf zwart.’ Het ‘dwaze’ staat daar namelijk in de plaats van ‘dwaasheid’, zoals ik heb aangetoond en wel op grond van wat ik las bij Augustinus. 93. Maar intussen slaat hij geen acht op de hyperbool bij Paulus,Ga naar voetnoot63. die Gods dwaasheid gebruikt als vergelijking voor Zijn eeuwige en onuitsprekelijke wijsheid; aangezien hij ons toonde wat wij in elk geval zullen kunnen bevatten. Zoals evenwel Christus onze zwakte aannam, zo aanvaardde hij ook in zekere mate onze dwaasheid. | |
[pagina 36]
| |
94. Zijn kritiek ten slotte aangaande de extase van de drie discipelenGa naar voetnoot64. is het naar mijn oordeel niet waard weerlegd te worden. Hij stelt zich de extase voor wanneer iemand geheel ontrukt is aan zijn lichamelijk waarnemingsvermogen. Mensen spreken wartaal uit angst en uit vreugde, zodat ze niet weten wat ze zeggen, of als ze om andere redenen buiten zichzelf zijn. Er staat over PetrusGa naar voetnoot65. dat hij niet wist wat hij zei. Dat was voor mij voldoende in een lichtvoetig werk, want ik behandelde niet een onderwerp op het gebied van de theologie, maar van de Zotheid. 95. Hij zegt dat leraren zijn aangesteld om verklaringen te geven bij Hieronymus en Augustinus, niet bij Erasmus. Alsof hun meer toegeeflijkheid verschuldigd is, omdat ze groter waren dan wij; terwijl dat eerder aan zwakkeren verschuldigd is. We vergeven immers een jongen eerder iets dan een man; we zijn toegevender jegens Augustinus en Hieronymus als het gaat om wat ze op jonge leeftijd lieten verschijnen. Een fraaie taak hebben de theologen, als ze alleen maar moeite doen om welke uitspraak dan ook bij de oude schrijvers, onder enig voorwendsel te verdedigen. Als hun uitspraken juist zijn, waarom is het mij niet geoorloofd op dezelfde manier te spreken? Waarom wordt bij mij afgekeurd wat bij hen wordt goedgekeurd? Als ze onjuist zijn, waarom verdedigen ze hen en beschuldigen ze mij in dezelfde discussie? Wat een manier van doen, om alles wat door de schrijvers uit de oudheid is gezegd in bescherming te nemen, of in elk geval voor veel dingen de ogen te sluiten, maar bij boeken uit later tijd niets onbekritiseerd te laten! Zie toch, mijn beste Maarten, wat een onzinnigheden in zo'n klein boekje! En dan heb ik nog maar een paar van de vele dingen die hij zegt van commentaar voorzien - ik heb waarachtig nu al spijt van de moeite die ik heb gedaan. En toch durft hij vol zelfvertrouwen jou tot rechter te maken, of hij soms iets dwaas heeft geschreven, terwijl hier heel wat meer dwaasheden dan woorden zijn te vinden. Wat een leermeesters heeft Erasmus! En dit dan is dat uitstekende boek, dat hij na die tien conclusies, die volgens zijn zeggen door vele handen gingen, tot stand bracht, om het aan een of ander uitnemend man op te dragen; en hij vraagt zoiets nuttigs te delen met trouwe vrienden met een goed karakter. Ten slotte daagt hij iedereen die de strijd zou aandurven uit de ring te betreden en is hij op zoek naar een bokser; maar niet ten koste van de uitnemende wetenschappelijke arbeid van een zo groot man, die niet onderbroken kan worden zonder dat de wereld daaronder lijdt. Liever gezegd, de arme stakker heeft de schurft en vergaat van de jeuk: daarom zoekt hij iemand om tegenaan te wrijven. Elk verstandig mens zal uit zijn buurt blijven. Ik haat de man nog niet zo erg dat ik hem voor de hele | |
[pagina 37]
| |
geleerde wereld te kijk wil zetten, ook al vraagt hij daar zelf om. Jij, Lipsius, moet de man vooral aanraden zijn vrije tijd in het vervolg wat beter te besteden. Als hij een goed karakter heeft, zal hij door die raad zijn verstand terugkrijgen; als hij niet te verbeteren is, mag hij in zijn eigen sop gaarkoken. Houd jij je liever bezig met het lezen van de gewijde schrijvers dan je tijd te verdoen met dit soort nonsens. Het ga je goed. 7 mei 1518 |
|